Overtuigen

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 4

Overtuigen

Hoofdstuk 2

Lezen

feiten, meningen en argumenten

Wat is een feit?

1. Het speelveld bij handbal is rechthoekig
2. handbal is een vermoeiende sport
3. Zowel A als B is een feit

Aan welke signaalwoorden herken je een argument?

1. Omdat
2. Namelijk
3. Want
4. Immers

Spreken en gesprekken

deelnemen aan een meningvormende discussie

Discussie

Woordenschat

onbekende woorden

Wat is de betekenis van:
auteurs

Wat is de betekenis van:
continu

Welk begrip hoort bij:
verspreiden zodat iedereen het kan lezen en zien

Welk begrip hoort bij:
regering van een land of gemeente

Spelling

aan elkaar of los

Wat is de goede schrijfwijze?

1. de hond uitlaten
2. de hond uit laten

Wat is de goede schrijfwijze?

1. zesenzeventig
2. zes en zeventig

Wat is de goede schrijfwijze?

1. kassa bon
2. kassabon

Wekwoordspelling

zinnen met meerdere persoonsvormen

Hoe kom je erachter welke werkwoorden persoonsvormen zijn en welke niet?

Formuleren

woordvolgorde in samengestelde zinnen

Plak de twee losse zinnen aan elkaar:
Maxim verbrandt zijn vingers. Hij let niet goed op. (als)

Plak de twee losse zinnen aan elkaar.
Veel leerlingen maken huiswerk. Ze kijken televisie. (terwijl)