1.2 Werken en wonen

1.2 Werken en wonen 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1.2 Werken en wonen 

Slide 1 - Tekstslide

1. Je weet drie grondrechten te noemen. 
  
2. Je weet het verschil tussen een coalitie en een oppositie.  
  
3. Je weet wat de twee taken zijn van het parlement.  
Leerdoelen terugkoppeling

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een coalitie?
Wat is een coalitie?
A
Samenwerking met de grootste partijen
B
Samenwerking van partijen die de meerderheid hebben
C
Samenwerking van partijen die de minderheid hebben
D
Samenwerking met alle politieke leiders

Slide 3 - Quizvraag

Er komen ook grondrechten in de grondwet. Kun je een voorbeeld noemen van een grondrecht?

Slide 4 - Open vraag

Wat is nu het verschil tussen een klassiek grondrecht en een sociaal grondrecht?

Slide 5 - Open vraag

Wat betekent censuskiesrecht in 1848?
A
Mannen mogen stemmen
B
Rijke mannen en vrouwen mogen stemmen
C
Als een man genoeg belasting betaald mag hij stemmen
D
Niemand mag stemmen

Slide 6 - Quizvraag

Ministeriële verantwoordelijkheid betekent:
A
Ministers kunnen niet vervolgd worden
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor goed bestuur
C
Ministers hebben geen invloed
D
Ministers zijn verantwoordelijk voor de koning

Slide 7 - Quizvraag

Koninkrijk met een grondwet is:
A
Parlementaire democratie
B
Constitutionele monarchie

Slide 8 - Quizvraag

Welk gevolg had de Luxemburgse Kwestie?

Slide 9 - Open vraag

Wie heeft de wetgevende macht?
A
Parlement
B
Regering
C
Rechters

Slide 10 - Quizvraag

Recht van amendement heeft/hebben:
A
De Eerste Kamer
B
De Tweede Kamer
C
Beide Kamers

Slide 11 - Quizvraag

Recht van budget heeft/hebben:
A
De Eerste Kamer
B
De Tweede Kamer
C
Beide Kamers

Slide 12 - Quizvraag

Het parlement is:
A
Eerste en Tweede Kamer
B
Ministers en staatssecretarissen

Slide 13 - Quizvraag

Beeldmateriaal 

Slide 14 - Tekstslide

1. Je weet welke gevolgen de opkomst van de industrie had voor de arbeiders.

2. Je weet de betekenis van het begrip industrialisatie.

3. Je weet hoe de woon/- leefsituatie was voor een arbeider. 
Leerdoelen

Slide 15 - Tekstslide

In de tweede helft van de 19e eeuw werden er in ons land veel fabrieken gebouwd. Nederland was hiermee rijkelijk laat. De meeste fabrieken werden gebouwd nabij grote steden of bij plaatsen met water of wegen.

Opschrijven: 
Nederland ging rond 1850 van een plattelandsamenleving naar een stedelijke samenleving met de komst van fabrieken. 
Theorie

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Door deze industrialisatie veranderde Nederland zoals gezegd van een plattelandsamenleving naar een stedelijke samenleving. Het werk was dus ook steeds meer te vinden in de steden en vele mensen verhuisden hier dan ook naar toe. Wat is hiervan het resultaat? 

Opschrijven: 
Industrialisatie is de overgang van het maken van producten met de hand naar het maken van producten met machines. 
Theorie

Slide 18 - Tekstslide

De arbeiders in de fabrieken deden zwaar werk en maakten lange dagen voor weinig geld. Vaak moesten vrouw en kinderen ook meehelpen om het gezin staande te houden. Protesteren deed je niet, want dan lag je op straat. 

Opschrijven: 
Er waren rond 1850 geen wetten die de arbeiders beschermden. Ze werkten lange dagen, kregen weinig loon en woonden met grote gezinnen in krotten (slechte hygiene).
Theorie

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Beeldmateriaal

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

1. Je weet welke gevolgen de opkomst van de industrie had voor de arbeiders.

2. Je weet de betekenis van het begrip industrialisatie.

3. Je weet hoe de woon/- leefsituatie was voor een arbeider. 
Leerdoelen nabespreken

Slide 24 - Tekstslide

1. Je weet wie Pieter Jelles Troelstra was.

2. Je weet 3 manieren te noemen hoe arbeiders hun situatie wilde veranderen.

3. Je weet het verschil tussen communisme en socialisme. 
Leerdoelen

Slide 25 - Tekstslide

Eén klagende arbeider kan snel worden ontslagen. 
Maar als alle arbeiders met het werk stoppen, staan de machines stil: dan moeten de fabrikanten wel luisteren! 

Opschrijven: 
1. Vakbonden
Arbeiders gaan steeds meer samenwerken in vakbonden: organisaties die namens een grote groep arbeiders onderhandelen met fabrikanten.  

Theorie

Slide 26 - Tekstslide

Om lid van een vakbond te mogen worden, betaal je maandelijks contributie. Uit deze pot met geld worden arbeiders tijdens een staking of als ze ziek zijn betaald. Komt ons dit ook bekend voor? 

Theorie

Slide 27 - Tekstslide

De Duitse filosoof Karl Marx vond het verkeerd dat de grote meerderheid in armoede leefde en de kleine minderheid in grote welvaart. Volgens hem moest particulier bezit worden afgeschaft: alles moest van iedereen zijn.  Mensen die de ideeën van Karl Marx in praktijk willen brengen, heten communisten. 

Opschrijven:
2. Communisme
Politieke stroming die het verschil tussen arm en rijk wil opheffen door een revolutie van de arbeiders

Theorie

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Ook andere mensen in de samenleving vonden de grote ongelijkheid verkeerd. Ondanks dat ze veel gemeen hebben met de communisten zijn ze ietwat gematigder. Dit zijn de sociaaldemocraten

Opschrijven:
3. Sociaaldemocraten
Politieke stroming die het verschil tussen arm en rijk wil opheffen door sociale wetten (via het parlement)


Theorie

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Dit waren voorbeelden van 'rode' partijen vandaag de dag. Dit zijn voorbeelden van socialistische partijen die allemaal geinspireerd zijn door een Fries ..  (?)



Theorie

Slide 32 - Tekstslide

Opschrijven
Pieter Jelles Troelstra (1860-1930)

  • Richtte de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) op. 
  • Wilde betere levenomstandigheden voor arbeiders. 
  • Stond daarom voor algemeen kiesrecht



Slide 33 - Tekstslide

Theorie
De problemen van de arbeiders en van de arme mensen - waaronder dus de slechte woon- en leefomstandigheden - noemen we de sociale kwestie

Opschrijven:
De sociale kwestie zijn de problemen zoals de slechte woon- en leefomstandigheden voor arme mensen en het besef dat daar iets aan gedaan moest worden. 

Slide 34 - Tekstslide

Verschillende sociale wetten zorgden langzaamaan steeds voor een beter leven: 

  • De Armenwet (1854)
  • Het kinderwetje van Van Houten (1874) 
  • De Leerplichtwet (1901) 
  • De Woningwet (1901)
  • De Ongevallenwet (1901)

Lees 'Sociale wetten' op pagina 28 en schrijf achter elke wet wat deze inhoudt.
Theorie

Slide 35 - Tekstslide

Doen
  • Maak opdracht 8-9-10-11-12b 
  • Schrijf de blauwe begrippen van par 1.2 met de betekenis in je map
  • Zoek op wat het Kinderwetje van van Houten inhoudt (internet)

Slide 36 - Tekstslide