5.1 B3 Lezen: Mening, argument en conclusie

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Tekstslide

DOEL


- je weet (nog) wat signaalwoorden zijn
- je weet (nog) wat een feit is 
- je weet (nog) wat een mening (standpunt) is 
- je weet (nog) wat een argument (reden) is 
- je weet wat een conclusie is
Met behulp van signaalwoorden meningen, argumenten en conclusies in een tekst herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn signaalwoorden?
A
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
B
Ze geven aan wat voor soort tekst het is.
C
Ze geven aan met welk verband je te maken hebt.
D
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een feit?
A
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Controleerbaar.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Niet controleerbaar.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een mening (standpunt)?
A
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee eens.
B
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee oneens.
C
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er eens of oneens mee zijn.
D
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er niets van zeggen.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een argument (reden)?
A
Een uitleg waarmee je een feit verdedigt.
B
Een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
C
Een uitleg waarmee je een reden verdedigt.
D
Iets wat je moet controleren.

Slide 6 - Quizvraag

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 7 - Tekstslide

In welke alinea('s) kun je de mening van de schrijver lezen?
A
alinea 1
B
alinea 2
C
zowel in alinea 1 en 2

Slide 8 - Quizvraag

In alinea 2 staat 'Ik vind dat'. Dit is een signaalwoord voor mening.
Welke ander signaalwoord staat ook in alinea 2?
A
Ik wil graag
B
namelijk
C
Ik vind dat
D
zoals

Slide 9 - Quizvraag

In alinea 2 staat 'Ik vind dat'.
Dit is een signaalwoord voor het geven van een mening.
Welke ander signaalwoord voor mening staat ook in alinea 2?

Slide 10 - Open vraag

De schrijver zegt: 'Ik vind dat de hond direct in beslag moet worden genomen'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

Slide 11 - Open vraag

De schrijver zegt: 'Een pittig gesprek is volgens mij een slecht plan'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

Slide 12 - Open vraag

Doe oortjes in

en bekijk het volgende filmpje!

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kan je controleren



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.

Slide 15 - Tekstslide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt

Het is niet controleerbaar

-Je kunt het eens of oneens zijn

- signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...


Voorbeeld van een mening (standpunt):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 16 - Tekstslide

ARGUMENT (REDEN)

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...



Voorbeeld van een argument (reden):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 17 - Tekstslide

CONCLUSIE

- Als alle argumenten (redenen) zijn gegeven, kan er een conclusie volgen.

- Korte herhaling van meningen en argumenten.

-Signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent...



Voorbeeld van een conclusie:

Het is dus goed dat jongeren kleedgeld krijgen, want dan leren zij met geld omgaan.

Slide 18 - Tekstslide

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Alun Michael van de Britse Labour-partij
B
iedereen moet stemmen
C
stemmen vanaf je veertiende
D
stemmen vanaf achttien jaar

Slide 20 - Quizvraag

In welke alinea staat de mening van Lotte?

Slide 21 - Open vraag

Wat is de mening van Lotte?

Slide 22 - Open vraag

Wie heeft dezelfde mening als Lotte?

Slide 23 - Open vraag

In welke alinea's staan de argumenten van Lotte?
A
Alinea 1, 2, 3 en 4
B
Alinea 2, 3 en 4
C
Alinea 2, 3, 4 en 5

Slide 24 - Quizvraag

Geeft Lotte ook een voorbeeld of een uitleg bij haar argument in alinea 2?
A
Nee
B
Ja, een uitleg
C
Ja, een voorbeeld

Slide 25 - Quizvraag

In welke alinea trekt Lotte haar conclusie?
A
Alinea 3
B
Alinea 4
C
Alinea 5
D
Alinea 6

Slide 26 - Quizvraag

Aan welk signaalwoord herken je de conclusie van Lotte?

Slide 27 - Open vraag

Wat is de conclusie die Lotte trekt?

Slide 28 - Open vraag

Wat is het doel van de tekst?
A
Adviseren
B
Informeren
C
Overtuigen

Slide 29 - Quizvraag

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?
Gebruik twee woorden.

Slide 31 - Open vraag

Wat is dumpster diven?

Slide 32 - Open vraag

Waarom doet
Kristian Praakhoorn aan
dumpster diven?

Slide 33 - Open vraag

Wat vindt de schrijfster van
dumpster diven?

Slide 34 - Open vraag

In welke alinea('s) staan argumenten TEGEN
dumpster diven?

Slide 35 - Open vraag

In welke alinea staat een argument VOOR
dumpster diven?

Slide 36 - Open vraag

Leg in eigen woorden uit om welke twee redenen supermarkten niet willen dat mensen eten halen uit hun containers.

Slide 37 - Open vraag

Om welke twee redenen is dumpster diven niet gezond?

Slide 38 - Open vraag

Wat is het doel van de tekst?
A
Informeren
B
Instrueren
C
Overtuigen

Slide 39 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Dumpster diven is een groot probleem
B
Dumpster diven zou verboden moeten worden
C
Er zijn veel voordelen aan dumpster diven
D
Kristian Praakhoorn is fel tegen voedselverspilling

Slide 40 - Quizvraag

GELEERD?


- je weet (nog) wat signaalwoorden zijn
- je weet (nog) wat een feit is 
- je weet (nog) wat een mening (standpunt) is 
- je weet (nog) wat een argument (reden) is 
- je weet wat een conclusie is
Met behulp van signaalwoorden meningen, argumenten en conclusies in een tekst herkennen

Slide 41 - Tekstslide

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Slide 42 - Open vraag

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 43 - Open vraag

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 44 - Tekstslide