4. Stunde: Modale werkwoorden en wissen

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

S. 19

Slide 2 - Tekstslide

Richtung Zukunft
Modalverben

Slide 3 - Tekstslide

S. 16

Slide 4 - Tekstslide

Modalverben
Sehe den Film an über die Modalverben.

bis 1:47 min

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Wij kunnen morgen niet naar school."

Slide 7 - Open vraag

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Zij mogen geen snoep eten."

Slide 8 - Open vraag

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 9 - Tekstslide

Lisa mag einen Apfel.

Slide 10 - Tekstslide

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 11 - Tekstslide

Möchten Sie etwas essen?

Slide 12 - Tekstslide

Paul will zu Lisa gehen.

Slide 13 - Tekstslide

Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 14 - Tekstslide

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 15 - Tekstslide

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 16 - Tekstslide

Als het goed is, heb je 'müssen' en 'sollen' beide als 'moeten' vertaald. Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wie viele Modalverben gibt es?
A
7
B
5
C
9
D
3

Slide 19 - Quizvraag

Name 2 characteristics specific for modal verbs
A
endings have to be adjusted to person
B
change of sound
C
1st and 3rd person form are the same.
D
they are always capitalized

Slide 20 - Quizvraag

Verbinde die deutschen Modalverben mit der Übersetzung

Slide 21 - Tekstslide

dürfen
können
mögen
müssen
sollen
wollen
wissen
mogen
kunnen
aardig vinden, lekker vinden, leuk vinden
moeten (het kan niet anders)
moeten (opdracht van ander of twijfel)
willen
weten

Slide 22 - Sleepvraag

S. 16

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

S. 16

Slide 25 - Tekstslide

S. 17

Slide 26 - Tekstslide

Verbinde die deutschen Modalverben mit der Übersetzung

Slide 27 - Tekstslide

dürfen
können
mögen
müssen
sollen
wollen
wissen
mogen
kunnen
aardig vinden, lekker vinden, leuk vinden
moeten (het kan niet anders)
moeten (opdracht van ander of twijfel)
willen
weten

Slide 28 - Sleepvraag

S. 142

Slide 29 - Tekstslide

S. 17

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Die Modalverben

Slide 32 - Tekstslide