past simple, past continuous, past perfect

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Past tenses

past simple, past continuous, past perfect

Past simple

Wanneer? Actie in het verleden die is afgelopen.

Signaalwoorden: Yesterday, last year, in 1999

+ (positief) ww + ed

- (negatief)  didn't + hele ww

? (vraag)  did + hele ww

Past simple

The most exciting thing ______________ (happen) to me last week.

Past continuous

Wanneer? Langere  actie in het verleden

+ (positief)  was/were + ww + ing

- (negatief) wasn't/weren't + ww + ing

? (vraag) was/were + ww + ing 

Past continuous

It _______________ (rain) very hard when I went to school.

Past perfect

Wanneer? Actie die in het verleden is gebeurd vóór een andere actie in het verleden. Je gaat dus een extra stapje terug in het verleden.

+ (positief) had + voltooid deelwoord

- (negatief) hadn't + voltooid deelwoord

? (vraag) Had + voltooid deelwoord

Past perfect

We  __________________ (be) home before Paul called.

I _________ (look) around to find my socks.

1. looked
2. had looked
3. was looking

I went to the bakery and ______ (buy) some bread

1. bought
2. have bought
3. was buying

My mother _______ (speak) to a doctor when I came home.

1. spoke
2. had spoken
3. was speaking

Sarah _______ (paint) the fence, when Jo saw her.

1. painted
2. had painted
3. was painting

Oefening in 2-tallen (±6')

1. maak drie zinnen in drie verschillende tijden die we net besproken hebben: past simple, past continuous, past perfect

2. geef per zin en tijd van de zin aan waarom deze tijd gebruikt is. Dus: waarom is in zin 1 de past simple gebruikt? enz. enz.