argumentatie en weerlegging

Argumenteren 

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Argumenteren 

Slide 1 - Tekstslide

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Nevenschikkende argumentatie
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

Je kunt onderscheid maken tussen de verschillende soorten argumenten.

Je weet wat een feitelijk en een waarderend argument is

Slide 3 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 4 - Tekstslide

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 5 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie vormen twee deelargumenten samen een argument. De argumenten onderbouwen samen het standpunt. Als je een van de twee ontkracht, klopt je argumentatie niet meer.

Slide 6 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 7 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 8 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 9 - Tekstslide


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 10 - Tekstslide

1. De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 11 - Quizvraag

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 12 - Quizvraag

De smartphone is onmisbaar.Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 13 - Quizvraag

Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 14 - Quizvraag

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Het Fontanus College is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 16 - Quizvraag

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 17 - Quizvraag

Het Fontanus College is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 18 - Quizvraag

Het Fontanus College is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Neem mee naar de volgende les:

Je leesboek en het boek Nieuw Nederlands

Slide 22 - Tekstslide