Hoofdstuk 14 les 3

Herhaling 14.2: het oog
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 14.2: het oog

Slide 1 - Tekstslide

In de afbeelding is de bouw van een oog weergegeven.
Welke letter geeft het hoornvlies aan? En welke letter geeft de ooglens aan?
A
Hoornvlies = P, Lens = Q
B
Hoornvlies = S, Lens = Q
C
Hoornvlies = T, Lens = P
D
Hoornvlies = S, Lens = P

Slide 2 - Quizvraag

Haaien kunnen goed zien. Een haaienoog heeft onder andere een hoornvlies, een ooglens en een netvlies met staafjes en kegeltjes. Uit de bouw van zo’n oog leiden biologen af dat haaien kleuren kunnen zien.
Uit welke eigenschap van een haaienoog leiden ze dit af?

A. uit de aanwezigheid van een hoornvlies

A
uit de aanwezigheid van een hoornvlies
B
uit de aanwezigheid van een ooglens
C
uit de aanwezigheid van kegeltjes in het netvlies
D
uit de aanwezigheid van staafjes in het netvlies

Slide 3 - Quizvraag

Gele vlek
A
Het deel van het oog waar de oogzenuw het oog verlaat en waarmee men niets kan zien.
B
Gedeelte van het netvlies, waarop voornamelijk kegeltjes zijn geconcentreerd.
C
Het doorzichtige deel van het oog dat tussen de lens en het netvlies ligt.

Slide 4 - Quizvraag

De pupil wordt kleiner door het samentrekken van spieren in de iris. In de iris bevinden zich kringspieren en lengtespieren.

Door het samentrekken van welke spieren wordt de pupil kleiner?
A
alleen door het samentrekken van kringspieren
B
alleen door het samentrekken van lengtespieren
C
door het samentrekken van kringspieren en door het samentrekken van lengtespieren

Slide 5 - Quizvraag

Je leest een boek, je lens is dus bol.
Zijn de lensbandjes gespannen of ontspannen?
Zijn de accomodatiespieren gespannen of ontspannen?
A
Lensbandjes gespannen; accomodatiespier gespannen.
B
Lensbandjes gespannen; accomodatiespier ontspannen.
C
Lensbandjes ontspannen; accomodatiespier ontspannen.
D
Lensbandjes ontspannen; accomodatiespier gespannen.

Slide 6 - Quizvraag

14.3: de hersenen en zenuwen

Slide 7 - Tekstslide

Autonome en animale zenuwstelsel
- Op basis van functie
- animale = bewuste bewegingen
- autonome = onbewust (hartslag, ademhaling etc.)
Deel 1: de zenuwen

Slide 8 - Tekstslide

Autonoom zenuwstelsel

Animaal zenuwstelsel

Slide 9 - Tekstslide

Dubbele aansturing
Alle organen worden door beide zenuwstelsels aangestuurd; ze ontvangen altijd impulsen van beide. Soms meer van de één en soms meer van de andere.

Slide 10 - Tekstslide

Als je parasympathische zenuwstelsel meer doet dan je sympatische zenuwstelsel, dan ben je...
A
in rust
B
in actie

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer is het nuttig om de urineblaas samen te trekken? En welk zenuwstelsel is daarvoor verantwoordelijk?
A
in rust; parasympatisch zenuwstelsel
B
in actie; parasympatisch zenuwstelsel
C
in rust; orthosympatisch zenuwstelsel
D
in actie; orthosympatisch zenuwstelsel

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Zenuwen
Meerdere uitlopers van zenuwcellen liggen bij elkaar samen vormen ze een zenuw.
Elke uitloper is omringd door een isolerend laagje.
Om een zenuw zit bindweefsel.

Slide 14 - Tekstslide

Je ziet iets, en dan?

Slide 15 - Tekstslide

Orgaan dat prikkels op kan vangen.
Orgaanstelsel dat bestaat uit hersenen, ruggenmerg en zenuwen.
Gedeelte van het zenuwstelsel dat uit hersenen en ruggenmerg bestaat.
Cel in het zenuwstelsel die impulsen kan geleiden.
Cel in een zintuig waar een prikkel wordt omgezet in een impuls.
Zintuig
Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel
Zenuwcel
Zintuigcel

Slide 16 - Sleepvraag

Een prikkel wordt opgevangen door een zintuigcel. Deze maakt een impuls. Wat is een impuls?
A
Een chemische reactie
B
Een stroompje
C
Hetzelfde als een prikkel

Slide 17 - Quizvraag

Deel 2: de zenuwcellen

Slide 18 - Tekstslide

Deze cellen zitten alleen in het centraal zenuwstelsel.
A
Schakelcel
B
Motorische zenuwcel
C
Sensorische zenuwcel
D
Zintuigcel

Slide 19 - Quizvraag

Deze cellen hebben alleen contact met andere zenuwcellen.
A
Schakelcel
B
Motorische zenuwcel
C
Sensorische zenuwcel
D
Zintuigcel

Slide 20 - Quizvraag

Deze cellen geven impulsen door aan spieren zodat die gaan samentrekken.
A
Schakelcel
B
Motorische zenuwcel
C
Sensorische zenuwcel
D
Zintuigcel

Slide 21 - Quizvraag

Deze zenuwcellen hebben als taak: doorgeven van impulsen uit zintuigen naar het CZS
A
Schakelcel
B
Motorische zenuwcel
C
Sensorische zenuwcel
D
Zintuigcel

Slide 22 - Quizvraag

Deel 3:
De hersenen

Slide 23 - Tekstslide

Hersen centra 
herstenstam
De hersenstam is verantwoordelijk voor onze basisfuncties zoals lichaamstemperatuur, hartslag, ademhaling, bloeddruk, spijsvertering, oogbewegingen, plassen, horen, proeven, kauwen en slikken, en het voelen van beweging en zwaartekracht.
kleine hersenen
Coördinatie van beweging, balans en evenwicht. Geheugen voor reflexmatige motorische handelingen / Het regelen van reflexen. Oogmotoriek. Cognitieve, taalkundige- en emotionele processen, waaronder onthouden.
gezichtscentrum
Het gedeelte in de hersenen waar de impulsen van de zintuigcellen uit de ogen worden verwerkt.
smaakcentrum
Die zes smaken proeven we met onze smaakpapillen. Dat zijn kleine gevoelige velden op onze tong. Wanneer een vloeistof of een vaste stof onze tong raakt, sturen de smaakpapillen dit als prikkels door naar het 'reuk- en smaakcentrum' in onze hersenen. Die prikkels worden daar vervolgens omgezet in smaak.
bewegingscentrum
Vanuit bewegingscentra in de grote hersenen gaan impulsen via motorische zenuwcellen naar spieren. De bewegingscentra zitten voor de centrale groeve.
gevoelscentrum
Deel van de grote hersenen waar binnenkomende impulsen van sensorische zenuwen worden verwerkt en de prikkel wordt waargenomen. In het centrum voor gevoel komen impulsen binnen vanuit de zintuigcellen in de huid van het gezicht, armen, handen, romp en benen.
centrale groeve
Scheidt frontale hersenkwab van achterste hersenkwab. Voor de centrale groeve ligt het motorische centrum waarmee de skeletspieren worden aangestuurd.
schrijf centrum
Gedeelte van de hersenen waar de bewegingen van de spieren bij het schrijven op elkaar afgestemd worden.
spraakcentrum
Dit deel van de hersenen wordt gezien als het meest geavanceerde deel, verantwoordelijk voor het menselijke zelfbewustzijn. Ook spraakcentrum van Broca genoemd. Een deel van de hersenschors dat betrokken is bij de verwerking van taal.
reukcentrum
De reukcentra van de grote hersenen (temporale cortex), waar de reukperceptie plaatsvindt en het limbische systeem, deze koppelt de geur aan een emotionele beleving.
gehoorcentrum
De geluidsinformatie wordt verwerkt door het slakkenhuis (cochlea). Dit slakkenhuis is gevuld met vloeistof en bekleed met duizenden kleine haarcellen (zintuigcellen). Als de gehoorbeentjes geluidsgolven doorgeven, wordt de vloeistof in het slakkenhuis in beweging gebracht en buigen de haartjes.

Slide 24 - Tekstslide

Primaire en secundaire centra
-Primair motorisch centrum: stuurt spieren aan (via kleine hersenen) 
-Secundair motorisch centrum: onthoudt bewegingen (motorprogramma's)
-Primair visueel centrum: gewaarwording
-Secundair visueel centrum: verwerking; wat zie je?

Slide 25 - Tekstslide

Als je dronken bent, sta je wat wankel op je benen. Je motoriek is niet zo goed meer. Op welk deel van de hersenen heeft alcohol blijkbaar invloed?
A
de grote hersenen
B
de kleine hersenen
C
de thalamus
D
de hersenstam

Slide 26 - Quizvraag

Ook heb je , als je dronken bent, een verminderd reactievermogen. Je reageert trager op prikkels. Op welk deel van de hersenen heeft alcohol blijkbaar invloed?
A
de grote hersenen
B
de kleine hersenen
C
de thalamus
D
de hersenstam

Slide 27 - Quizvraag

Receptoren
  • Regelkring heeft receptoren, een norm en effectoren (spieren en klieren)
  • Receptoren voor licht, mechanisch, chemisch
Deel 4: receptoren en afstand schatten

Slide 28 - Tekstslide

Regelkring
Regelkringen bestaan uit receptoren (zintuigen) en effectoren (klieren of spieren):
- receptor: meet hoe het er voor staat
- regelcentrum: checkt of het nog binnen de norm is
- effector: komt in actie als de norm niet meer klopt
= effector

Slide 29 - Tekstslide

Optisch chiasma
In het optisch chiasma kruisen de
oogzenuwen elkaar gedeeltelijk.

Hierdoor vallen de beelden van het 
rechterdeel van het gezichtsveld van
beide ogen samen aan de linkerkant
van je brein (en andersom).

Dit geeft informatie over afstand en diepte.

Slide 30 - Tekstslide

Waardoor kun je blind zijn aan één oog?
A
Beschadigd optisch chiasma
B
Beschadigde visuele schors
C
Beschadigde oogzenuw
D
Beschadigd netvlies

Slide 31 - Quizvraag

2

Slide 32 - Video

01:56
Deze persoon fietst van het muurtje af. Blijkbaar heeft hij de afstand niet goed kunnen inschatten. Verklaring?
A
Zijn optisch chiasma is uitgeschakeld
B
Zijn ene oog kan niet veel zien
C
Zijn primaire visuele schors is beschadigd
D
Zijn secundaire visuele schors is beschadigd

Slide 33 - Quizvraag

03:45
Ook hier gaat iets niet helemaal goed... wat kan GEEN oorzaak zijn voor wat je hier ziet?
A
Hij heeft een beschadiging in zijn kleine hersenen
B
Hij heeft een te hoog alcoholpromillage in zijn bloed
C
Hij heeft een beschadiging in zijn secundaire motorische centra
D
Hij heeft een beschadiging in zijn primaire motorische centra

Slide 34 - Quizvraag

Ter afsluiting

Slide 35 - Tekstslide

Wat zit er in de gekleurde hersencentra?
A
Schakelcellen
B
Motorische zenuwcellen
C
Sensorische zenuwcellen

Slide 36 - Quizvraag

Waar in het oog worden van prikkels impulsen gemaakt?
A
In de lens
B
In het hoornvlies
C
In de pupil
D
In het netvlies

Slide 37 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde?
A
Prikkel - impuls - verwerking hersenen - bonbon pakken - signaal naar spieren
B
Prikkel - impuls - verwerking hersenen - signaal naar spieren - bonbon pakken
C
Impuls - prikkel - verwerking hersenen - bonbon pakken - signaal naar spieren
D
Prikkel - verwerking hersenen - bonbon pakken

Slide 38 - Quizvraag

Op welke manier kun je géén diepte meer waarnemen, maar nog wel zien?
A
Met een beschadigde visuele schors in de linkerhersenhelft
B
Met een beschadigde visuele schors in de Rechterhersenhelft
C
Een beschadigd optisch chiasma
D
met zicht in nog maar één oog

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Wanneer je kijkt naar de motorische schors, heeft de hand veel meer hersencapaciteit nodig dan de voet. Waarvoor is dat nodig?

Slide 44 - Open vraag