Pluriforme samenleving

Pluriforme samenleving
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Pluriforme samenleving

Slide 1 - Tekstslide

Pluriforme samenleving

Slide 2 - Woordweb

Pluriforme samenleving
Paragraaf 1: Cultuur en identiteit

Slide 3 - Tekstslide

3.1 Wat is cultuur?
Een cultuur = een groep mensen met dezelfde waarden en normen.

Slide 4 - Tekstslide

Er zijn 3 soorten culturen
a. dominante cultuur: de overheersende cultuur. In NL dus de NL-se cultuur 

b. subcultuur: kleinere cultuur waarvan de waarden en normen niet botsen met de dominante cultuur. Bv. Turken in NL, JTC-cultuur

c. tegencultuur; kleinere cultuur waarvan de waarden en normen wel botsen met de dominante cultuur. Bv. Racisten, krakers

Slide 5 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een dominante cultuur

Slide 6 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een subcultuur

Slide 7 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een tegencultuur

Slide 8 - Open vraag

Huiswerk pluriforme samenleving
Blz 7. 2-5
Blz 20: 9
Blz 27: 3
Blz 29: 7
Blz 31: 9, 10, 11
Blz 32: 14
Blz 33: 15
Blz 36: 20
Blz 41: 1, 2, 3
Blz 44: 11
Blz 46: 14

Slide 9 - Tekstslide

Pluriforme samenleving
Paragraaf 2: De pluriforme samenleving

Slide 10 - Tekstslide

Multiculturele samenleving
Wat is een multiculturele samenleving: een land waar verschillende culturen naast elkaar leven.

In een multiculturele samenleving leven etnische minderheden: een cultuur die niet uit NL komt en hier in de minderheid is. Bv. Chinezen in NL.

Slide 11 - Tekstslide

Verschil allochtoon en autochtoon - I
Autochtoon = iemand die zelf in het land geboren is, waar hij woont. En zijn beide ouders EN beide opa’s en oma’s.

Slide 12 - Tekstslide

Verschil allochtoon en autochtoon - II
Er zijn 3 generaties allochtonen:
- 1e generatie: iemand die zelf niet in het land geboren is, als waar hij woont.
Bv. Ali is geboren in Turkije, maar woont in NL

- 2e generatie: iemand die zelf geboren is in het land waar hij woont, maar 1 of beide ouders zijn in het buitenland geboren.
Bv. Marika is geboren in NL. Haar vader in Duitsland. Marika is 2e generatie.


Slide 13 - Tekstslide

Verschil allochtoon en autochtoon - III

- 3e generatie: iemand die zelf geboren is in het land waar hij woont en zijn ouders ook. Opa en/of oma zijn in het buitenland geboren. Bv. Jesus is geboren in NL, zijn ouders ook. De opa van Jesus komt uit Brazilie. Jesus is 3e generatie.  

Slide 14 - Tekstslide

Wat zijn kenmerken van een pluriforme samenleving?


- Geen gezamenlijke geschiedenis
- Er zijn meerdere geloven
- Er zijn verschillende gewoonten
- Er zijn verschillende waarden en normen

Slide 15 - Tekstslide

Pluriforme samenleving
Paragraaf 3: Migratie naar Nederland

Slide 16 - Tekstslide

3.1 Waarom migreren mensen?
Emigreren = een land verlaten
Immigreren = een land binnenkomen

Emigreren + immigratie = migratie ( = verhuizen)

Een emigrant is ook altijd een immigrant.

Slide 17 - Tekstslide

Drie motieven
a. politieke motieven: oorlog, onveilig in eigen land (bv. vervolging)

b. economische motieven: werk, studie, betere welvaart

c. persoonlijke motieven: gezinshereniging, gezinsvorming

Slide 18 - Tekstslide

3.2 Waar komen de immigranten in Nederland vandaan?
Na de 2e wereldoorlog kwamen 3 groepen migranten naar NL:
a. mensen uit vroegere koloniën
b. arbeidsmigranten
c. Vluchtelingen, asielzoekers en illegalen



Slide 19 - Tekstslide

A. Mensen uit vroegere koloniën
- Indische Nederlanders: NL haalde hier specerijen vandaan.
- Molukkers: 1949: Nl was in strijd met Nederlands-Indië. Molukkers wilden graag een onafhankelijke staat worden. Zij kozen daarom voor de kant van NL en vochten mee in het KNIL (= Koninklijk Nederlands Indisch Leger). De strijd werd gewonnen door NL. Molukkers werden gezien als landverraders en mochten tijdelijk in NL wonen.
- Surinamers: in 1975 werd Suriname onafhankelijk. Surinamers waren bang dat het slecht zou gaan met de economie. Dus VLAK VOOR 1975 vertrokken velen naar NL.
- Antillianen: vanaf jaren 70 tot heden vanwege studie

Slide 20 - Tekstslide

B. Arbeidsmigranten
- Jaren 60: Italianen en Spanjaarden: veel werkloosheid onder laaggeschoolden en veel werkgelegenheid in NL
.

- Jaren 70: Turken en Marokkanen: zie jaren 60

Slide 21 - Tekstslide

C. Vluchtelingen, asielzoekers en illegalen
- Vluchteling = iemand die niet veilig is in eigen land, maar nog GEEN asiel heeft aangevraagd
.

- Asielzoeker = iemand die niet veilig is in eigen land, en WEL asiel heeft aangevraagd.

- Illegalen = iemand die asiel heeft aangevraagd, maar niet mag blijven. Maar hij gaat NIET terug.

Slide 22 - Tekstslide

Pluriforme samenleving
Paragraaf 4: Samenleven

Slide 23 - Tekstslide

4.1 Wel of niet aanpassen?
Als een allochtoon naar NL komt moet hij inburgeren. Er zijn 4 manieren om in te burgeren:

a. assimilatie: volledig aanpassen aan de nieuwe cultuur. Komt vooral voor bij westerse allochtonen (bv. Duitsers)

b. integratie: gedeeltelijk aanpassen. Bv. wel de taal, niet je geloof. Komt vooral voor bij niet-westerse allochtonen

Slide 24 - Tekstslide

c. wederzijdse aanpassing: zowel de allochtoon als Nederland passen zich aan. Bv. allochtoon leert de taal, NL
bouwt een moskee

d. segregatie: dit gebeurt door allochtonen zelf. Mensen gaan in wijken wonen waar meer mensen van dezelfde cultuur wonen. Bv. Chinezen wonen in Den Haag, Turken in Rotterdam

Slide 25 - Tekstslide

Pluriforme samenleving
Paragraaf 5: Maatschappelijke positie en burgerschap

Slide 26 - Tekstslide

Maatschappelijke positie - I
Allochtonen hebben gemiddeld een lagere maatschappelijke positie dan autochtonen. Maatschappelijke positie = de plaats die je inneemt in de samenleving. Hoe komt dat?

Slide 27 - Tekstslide

Maatschappelijke positie - II
a. opleiding: allochtonen zijn gemiddeld lager opgeleid dan autochtonen.  
Reden:
- taalachterstand: soms wordt er thuis geen / weinig Nederlands gesproken
- soms heeft een kind geen eigen kamer en kan dus niet rustig leren
- minder interesse in school van de ouders: ouders komen vaak niet op en ouderavond, begrijpen het schoolsysteem niet. Dus is er minder druk om goed te presteren.

Slide 28 - Tekstslide

Maatschappelijke positie - III
b. werk: allochtonen die een lagere opleiding hebben, doen meestal ook laag opgeleid werk. Dit werk verdwijnt door machines. Gevolg: werklozen. Ook hebben ze minder salaris.

c. wonen: omdat allochtonen minder verdienen wonen ze vaker in goedkopere (huur)huizen. Deze staan vak in “probleemwijken”.

Slide 29 - Tekstslide