Voorbereiding toets H3 + H4 taalverzorging

2C - maandag 29 maart
Nodig: H3 taalverzorging + H4 taalverzorging 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2C - maandag 29 maart
Nodig: H3 taalverzorging + H4 taalverzorging 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag 
1. Opening ~5 min
2. Theorie toets bespreken ~5 min 
3. Instructie ~5 min 
4. Extra uitleg zinsontleding ~5 min 
Extra uitleg verwijswoorden ~5 min
Extra uitleg werkwoordspelling ~5 min
5. Klassikaal oefenen 


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je kunt uitleggen wanneer je de verwijswoorden deze, die, dit, dat, met wie en waarmee gebruikt.
  • Je kan zinnen ontleden: pv t/m mw.
  • Je kan het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord spellen, het voltooid deelwoord en de pvtt. 

Slide 3 - Tekstslide

In de toets komt: 
- zinsontleding: benoem pv, ow, wg, lv en mw
- verwijswoorden: vul in: die, deze, dit, dat, met wie, waarmee
- werkwoordspelling: pvtt, pvvt, vd, vd als bn 

toets = donderdag 8 april en vrijdag 9 april (wanneer je op school bent). Leerlingen die beide dagen er zijn, maken de toets donderdag 8 april. 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbereiding toets:
Maak de opdrachten van H3 taalverzorging + H4 taalverzorging. H4 taalverzorging lastige werkwoorden maak je zelfstandig. 
--> uitlegfilmpje bekijken, uitleg Lessonup doornemen, opdrachten maken, extra uitleg zo volgen. 

Slide 5 - Tekstslide

Instructie
Vandaag = oefenen, trainen, oefenen, trainen! Zachtjes overleggen (er wordt ook extra uitleg gegeven) 
HOE: H3 taalverzorging + H4 taalverzorging, trainen via Studiewijzerplus, Cambiumned.nl, uitlegfilmpjes bekijken, oefentoets maken, uitleg vragen. 

Zie materiaal op de Classroom! Daar komen ook alle antwoorden op en extra uitleg. Eigen verantwoordelijkheid!

Slide 6 - Tekstslide

Extra uitleg zinsontleding
A. Het noodweer heeft gelukkig weinig schade veroorzaakt. 

1. Zoek de persoonsvorm:
Heeft het noodweer gelukkig weinig schade veroorzaakt? OF
Het noodweer had gelukkig weinig schade veroorzaakt.
2. Verdeel de zin in zinsdelen:
Het noodweer | heeft | gelukkig | weinig schade | veroorzaakt.

Slide 7 - Tekstslide

Extra uitleg zinsontleding
A. Het noodweer heeft gelukkig weinig schade veroorzaakt. 

3. Onderwerp
Wie/wat heeft? --> Wie/wat heeft weinig schade veroorzaakt?
= Het noodweer
4. Werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin) 
Sowieso ALTIJD DE PV. Wg = heeft veroorzaakt. 

Slide 8 - Tekstslide

Extra uitleg zinsontleding
A. Het noodweer heeft gelukkig weinig schade veroorzaakt. 

5. Lijdend voorwerp 
Wat/wie heeft het noodweer veroorzaakt? 
= weinig schade 
6. Meewerkend voorwerp
Aan wie/voor wie heeft het noodweer weinig schade veroorzaakt? X

Slide 9 - Tekstslide

Extra uitleg zinsontleding
B. Geeft de ijscoman vandaag aan iedere klant een extra bolletje ijs? 

1. Zoek de pv: Gaf de ijscoman ... --> pv = geeft 
2. Verdeel de zin in zinsdelen: 
Geeft|de ijscoman|vandaag|aan iedere klant|een extra bolletje ijs? 



Slide 10 - Tekstslide

Extra uitleg zinsontleding
B. Geeft de ijscoman vandaag aan iedere klant een extra bolletje ijs? 

3. Onderwerp: Wie/wat geeft? --> Wie/wat geeft vandaag aan iedere klant een extra bolletje ijs? = de ijscoman 
4. Werkwoordelijk gezegde: ALTIJD de pv + eventueel andere ww
--> wg = geeft 



Slide 11 - Tekstslide

Extra uitleg zinsontleding
B. Geeft de ijscoman vandaag aan iedere klant een extra bolletje ijs? 

5. Lijdend voorwerp
Wat/wie geeft de ijscoman (aan iedere klant)? = een extra bolletje ijs. 
6. Meewerkend voorwerp: Aan wie/voor wie geeft de ijscoman een extra bolletje ijs? Wie is de ontvanger? = aan iedere klant



Slide 12 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 13 - Tekstslide

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.



dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 14 - Tekstslide

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.



heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 15 - Tekstslide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 16 - Tekstslide

Verwijswoorden deel II
Verwijswoorden gebruiken we ook op een andere manier.

De keuze tussen: 

met wie 
en 
waarmee




Slide 17 - Tekstslide

Wanneer gebruik je nu precies wat?
met wie  -  gebruik je als je te maken hebt met mensen

waarmee  -  gebruik je als je te maken hebt met dieren of dingen

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld I
Zij is iemand met wie je altijd gezellig kunt kletsen.

'Zij' is een mens.

We gebruiken: met wie.

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld II
Het boek waarover je zo enthousiast vertelde, is me ook goed bevallen.

'Het boek' is een ding.

We gebruiken: waarmee.

Slide 20 - Tekstslide

Het paard .... Annelies een goede band heeft, is helaas geblesseerd.
A
met wie
B
waarmee

Slide 21 - Quizvraag

De docent ...... ik altijd kan lachen.
A
met wie
B
waarmee

Slide 22 - Quizvraag

Zie jij de vogel achter de hele groep vliegen?
"Ja, ik zie ...... vliegen"
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 23 - Quizvraag

Formuleren (verwijswoorden)

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
de
D
die

Slide 24 - Quizvraag

Drie verschillende werkwoorden
1. pv tegenwoordige tijd.
2. pv verleden tijd. 
3. voltooid deelwoord 

Slide 25 - Tekstslide

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 26 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 27 - Tekstslide

Voltooid deelwoord herkennen

Slide 28 - Tekstslide

LASTIGE WERKWOORDEN
Van sommige werkwoorden klinkt de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord hetzelfde, MAAR je schrijft ze wel anders.

Slide 29 - Tekstslide

Ge-, be-, ont-, ver-, her- 
Woorden, die hiermee beginnen zijn lastig. 
bijvoorbeeld:
Jan verstuurt een bericht
Jan heeft een bericht verstuurd.

Versturen - en = verstur --> r zit niet in  't ex-kofschip, dus verstuurd! Verlengproef --> verstuurde

Slide 30 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

De foto is vergroot --> de vergrote foto.
Ik verwacht hem elk moment --> de verwachte vriend.
De weg is verbreed --> de verbrede weg.



Slide 31 - Tekstslide

Regel
Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk!

Slide 32 - Tekstslide

Voorbeeld
De vergrote foto      (niet vergrootte).
De verwachte vriend        (niet verwachtte).
De verbrede weg           (niet verbreedde).

Slide 33 - Tekstslide