Präsens

Gutenmorgen Klasse 1BK
Willkommen bei der Deutsch-Stunde
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Gutenmorgen Klasse 1BK
Willkommen bei der Deutsch-Stunde

Slide 1 - Tekstslide

Das Programm für heute
- Wörter üben
- Wiederholung  Grammatik
- Weiter ins Arbeitsbuch

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel: Je kunt werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen

Slide 3 - Tekstslide

(tegenwoordige tijd=das Präsens)
Het werkwoord in het Duits

Slide 4 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer met de persoonlijke voornaamwoorden?
ich
er
du
man
sie
wir
ihr
Sie
jij
ik
wij
hij
zij
U
jullie
men

Slide 5 - Sleepvraag

Slide 6 - Video

Schwache Verben
zijn zwak -> te zwak om te veranderen.
De stam (ww min -en) blijft gelijk

ik fiets- ik fietste (zwak ww)
ik loop- ik liep (sterk ww)

Slide 7 - Tekstslide

Drie categorieën zwakke werkwoorden
1. Gewone zwakke werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

de reguliere uitgangen
Het zwakke werkwoord krijgt normaal deze uitgangen:
ich stam+ e
du stam+ st
er,sie,es man stam +t
wir stam +en
ihr stam+ t
sie, Sie stam+ en


Slide 9 - Tekstslide

'Gewone' zwakke werkwoorden
ich                       mache
du                        machst
er/sie/es           macht

wir                       machen
ihr                        macht
sie/Sie               machen

Slide 10 - Tekstslide

Ergänze das Verb mit der richtigen Endung.

Slide 11 - Tekstslide

Hoe maak je de stam van een werkwoord?
A
Door het werkwoord in twee te delen
B
Door -en toe te voegen
C
Door -en eraf te halen
D
Door de ik-vorm te maken

Slide 12 - Quizvraag

Welk ezelsbruggetje helpt je om de het persoonlijke voornaamwoorden te te houden?
A
Door jezelf af te vragen wie, wat, waar enz.
B
IDEWIS
C
Door er der, die of das voor te zetten
D
Door bij je buurman te kijken

Slide 13 - Quizvraag

Welk ezelsbruggetje helpt je om de uitgangen van de regelmatige werkwoorden te onthouden?
A
Feesttent
B
Feestent
C
Feesttenten
D
Feesttentje

Slide 14 - Quizvraag

Ihr (parken) zuerst das Auto.
A
parkt
B
parket
C
parkiert
D
parkst

Slide 15 - Quizvraag

er (kaufen)
A
kaufest
B
kauft
C
kaufet

Slide 16 - Quizvraag

(Gehen) du mit ins Kino?

Slide 17 - Open vraag

Mit wem (reisen) du nach Hamburg?
A
reisen
B
reisst
C
reist
D
reisest

Slide 18 - Quizvraag

Vervoeg: du .... (tanzen)

Slide 19 - Open vraag

Vervoeg: ich.... (machen)

Slide 20 - Open vraag

Vervoeg: das Mädchen.... (spielen)

Slide 21 - Open vraag

Ich ___ (denken) an dich.

Slide 22 - Open vraag

Arbeitsbuch Seite 112

Machen:
Aufgabe 18 A-B-C


Slide 23 - Tekstslide

Aufgabe 19 und 20 auf Seite 113
Hausaufgaben für die nächste Stunde

Slide 24 - Tekstslide

Bis nächste Woche

Slide 25 - Tekstslide