K1 - Grammatik A und B

K1 - Grammatik A + B
haben, sein und werden + Präsens der schwachen Verben
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

K1 - Grammatik A + B
haben, sein und werden + Präsens der schwachen Verben

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele dieser Stunde
  • Du kennst die Konjugation der Verben haben, sein und werden und kannst diese richtig anwenden. 
  • Du weißt, wie man schwache Verben konjugiert und kannst dies richtig anwenden.

Slide 2 - Tekstslide

Grammatik A - haben, sein, werden
timer
3:30

Slide 3 - Tekstslide

Sleepopdrachten
sleep de werkwoorden naar het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

 haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hatte
hattet
habt
haben

Slide 5 - Sleepvraag

sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
warst
ist
sind
seid
waren

Slide 6 - Sleepvraag

werden
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wurde
wirst
wurde
werden
werdet
werden

Slide 7 - Sleepvraag

Grammatik B - Präsens der schwachen Verben
o.t.t. van zwakke werkwoorden

zwakke werkwoorden = veranderen niet van klinker in v.t.
bijvoorbeeld ik speel/ik speelde of ik kook/ik kookte

sterke werkwoorden = veranderen wel van klinker in v.t.
bijvoorbeeld ik slaap/ik sliep of ik loop/ik liep

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik B - Präsens der schwachen Verben
De uitgangen van zwakke werkwoorden in het Duits in de tegenwoordige tijd vormen het woord 

esttenten


 

Slide 9 - Tekstslide

Grammatik B - Präsens der schwachen Verben
Stap 1: neem de stam van het werkwoord (haal –en eraf)
Stap 2: vul de juiste uitgang in:
ich = e
du = st
er/sie/es = t
wir = en
ihr = t
sie/Sie = en


b.v.
ich wohne
du wohnst
er/sie/es wohnt
wir wohnen
ihr wohnt
sie/Sie wohnen

Slide 10 - Tekstslide

Let op!
Als de stam van het werkwoord op een s-klank eindigt (s, ss, β, x, z, sch), krijgt du niet de uitgang –st, maar alleen een –t

b.v. jij reist = du reist + jij heet = du heiβt 
(en dus niet du reisst/du heißst)

b.v.
ich reise
du reist
er/sie/es reist
wir reisen
ihr reist
sie/Sie reisen

Slide 11 - Tekstslide

Let op!
Als de stam van het werkwoord op een –d of een –t eindigt, krijgen du/er/sie/es/ihr een extra –e tussen stam en uitgang

b.v. jij werkt = du arbeitest + jullie praten = ihr redet 
(en dus niet du arbeitst/ihr redt)

b.v.
ich melde
du meldest
er/sie/es meldet
wir melden
ihr meldet
sie/Sie melden

Slide 12 - Tekstslide

Grammatik B - Partizip der schwachen Verben
Het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord maak je als volgt:

Hoofdregel                       ge + stam + t
Stam op s-klank             ge + stam + t
Stam op –d of –t            ge + stam + et

b.v. kaufen = gekauft      tanzen = getanzt      reden = geredet


Slide 13 - Tekstslide

Even oefenen
beantwoord de volgende vragen

Slide 14 - Tekstslide

Ihr (parken) zuerst das Auto.
A
parkt
B
parket
C
parkiert
D
parkst

Slide 15 - Quizvraag

Da (befassen) er sich mit Hausaufgaben...
A
befasset
B
befasst
C
befasse
D
befassen

Slide 16 - Quizvraag

Du (übersetzen) einen Text ins Deutsche.
A
übersetzen
B
übersetzst
C
übersetzet
D
übersetzt

Slide 17 - Quizvraag

Bilde den Partizip
machen
A
gemachen
B
gemacht
C
gemachet
D
gemachtet

Slide 18 - Quizvraag

Bilde den Partizip
arbeiten
A
gearbeitet
B
gearbeit
C
gearbeiten
D
gearbeittet

Slide 19 - Quizvraag

Bilde den Partizip
reisen
A
gereisen
B
gereiset
C
gereist
D
gereis

Slide 20 - Quizvraag

Wo __________ Sie
die Getränke? [kaufen]

Slide 21 - Woordweb

Wie __________ du?
[heißen]

Slide 22 - Woordweb

Wovon __________ ihr?
[reden]

Slide 23 - Woordweb

Gibt es noch Fragen?

Slide 24 - Tekstslide