Qualicor

Qualicor
Ga naar www.lessonup.com en vul de pincode in!!!
Pincode

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Qualicor
Ga naar www.lessonup.com en vul de pincode in!!!
Pincode

Slide 1 - Tekstslide

1. Waar meld je een milieu incident?
A
Op intranet via de button ODIN, invullen
B
Via het kennisplein bij de module incident melden
C
Bij mijn leidinggevende en die bespreekt het dan in het team

Slide 2 - Quizvraag

2. Als je een handeling gaat verrichten bij een patiënt hoe zorg je voor een correcte identificatie?
A
Kijk in het dossier van de patiënt
B
Check polsbandje en/of actief vragen naar naam en geboorte-datum van patiënt (twee parameters)
C
Spreek patiënt aan met naam en geb. datum

Slide 3 - Quizvraag

3. Wat is risicovol gedrag met een hoge kans op vallen?
A
Als de patiënt ouder is dan 70 jaar
B
Als de patiënt gedrag vertoont dat (meer) kans heeft op psychisch of lichamelijk letsel
C
Als de patiënt slecht ter been is

Slide 4 - Quizvraag

Toelichting vraag 3 risicovol gedrag
We spreken van risicovol gedrag als de patiënt gedrag vertoont dat (meer) kans heeft op lichamelijk of psychisch letsel. Als zorgprofessional (verpleegkundige, arts, arts-assistent) heb je de taak om risicovol gedrag bij een patiënt te signaleren en zo nodig maatregelen te treffen. Je signaleert wanneer een patiënt een gevaar vormt voor zichzelf en/of wanneer de medische behandeling in gevaar dreigt te komen. Als zorgprofessionals stel je gezamenlijk vast of er sprake is of kan zijn van risicovol gedrag.

Slide 5 - Tekstslide

4. Hoe bepaal je op welk AD matras een bedlegerige patiënt moet komen te liggen bij opname?
A
Ik vul de Prepurse in en vraag de patiënt wat zijn wensen zijn
B
Ik vul de beslisboom AD matrassen in en gebruik de klinische blik
C
Ik bel het medisch depot en vraag welk AD matras ingezet kan worden

Slide 6 - Quizvraag

Toelichting vraag 4 AD matras
Antwoord B is juist. Om goed inzicht te krijgen welk matras je inzet vul je de beslisboom in. Deze heb je ook nodig om een Antidecubitus matras aan te vragen bij het medisch depot. Het kan echter ook gebeuren dat er volgens deze beslisboom geen ander antidecubitus matras nodig is, terwijl je klinische blik je duidelijk maakt dat er wel sprake is van een verhoogd risico op decubitus bij betreffende patiënt. Daarbij is het belangrijk om na te vragen of de patiënt thuis een specifiek antidecubitus matras heeft, zodat deze behandeling hier kan worden voortgezet. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een patiënt met een dwarslaesie, MS, spina bifida etc. Zie ook Odin protocol Decubitus: preventie en risicoreductie en Kennisplein module Decubitus.

Slide 7 - Tekstslide

5. Een patiënt weigert een infuus met medicatie. Er is vastgesteld dat hij wilsonbekwaam is. Wat is nu als eerste aangewezen?
A
Vaststellen of de behandelweigering kan worden gerespecteerd zonder ernstig nadeel voor de patiënt
B
Toestemming vragen aan de wettelijk vertegenwoordiger
C
Patiënt fixeren, infuus aanleggen, medicatie toedienen

Slide 8 - Quizvraag

Toelichting vraag 5 wilsonbekwaamheid
In principe dient de patiënt voor elke behandeling toestemming te geven. Artikel 465 van de WGBO beschrijft dat hierop een uitzondering gemaakt mag worden indien de verrichting nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen en de patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake (kortweg de patiënt is wilsonbekwaam). Er dient dan vervangende toestemming te worden gevraagd. Dus bij een weigering moet ook bij een wilsonbekwame patiënt éérst worden vastgesteld of de weigering tot ernstig nadeel zou leiden.

Slide 9 - Tekstslide

6. Wat zijn de taken van de verpleegkundigen in het kader van trombosezorg?
A
Signaleren, toedienen, monitoren
B
Geen, trombosezorg valt niet binnen de taken van de verpleegkundige
C
Zorg dat alle klinische patiënten dagelijks tromboseprofylaxe krijgen

Slide 10 - Quizvraag

Toelichting vraag 6 trombosezorg
De verpleegkundige is verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg van een patiënt. Hierbij hoort ook het toedienen en monitoren van tromboseprofylaxe of therapeutische antistolling. Signaleren is tweeledig, ten eerste op symptomen van veneuze trombo-embolie (denk aan trombosebeen of longembolie). Ten tweede op het antistollingsbeleid; komt een patiënt wel / niet in aanmerking voor profylaxe, dient de antistollingsmedicatie wel / niet gestopt te worden voor een ingreep en moet er na de ingreep weer herstart worden?

Slide 11 - Tekstslide

7. Een opgenomen patiënt slikt een DOAC (direct orale anticoagulantia), wat doe je?
A
Ik vul het antistollingstabblad en EVS in, bericht de trombosedienst, en zorg voor adequate opvolging van de INR.
B
Ik vul het antistollingstabblad en EVS in en beoordeel of de patiënt in aanmerking komt voor tromboseprofylaxe.
C
Ik vul het antistollingstabblad en EVS in en beoordeel of deze medicatie tijdens opname gecontinueerd kan worden.

Slide 12 - Quizvraag

Toelichting vraag 7 DOAC
Een DOAC wordt voorgeschreven in een vaste dosering. Er zijn 4 soorten DOAC, namelijk apixaban (Eliquis®), dabigatran (Pradaxa®), edoxaban (Lixiana®) en rivaroxaban (Xarelto®). De trombosedienst hoeft niet te worden ingelicht en opvolging van de INR is nutteloos. Tromboseprofylaxe hoeft niet te worden voorgeschreven, omdat een DOAC een bloedverdunner is. Het is raadzaam om dagelijks een afweging te maken van het trombose- en bloedingsrisico, omdat dit kan afwijken van een stabiele situatie, gezien de ziekenhuisopname, waardoor mogelijke aanpassing van de dosering noodzakelijk is

Slide 13 - Tekstslide

8. Wanneer dient patiënt het ontslaggesprek (informatieoverdracht) te ontvangen?
A
Bij voorkeur 1 dag voor ontslagdatum en maximaal 2 uur voor geplande ontslag tijdstip
B
Bij voorkeur 2 dagen voor ontslagdatum en maximaal 1 uur voor geplande ontslag tijdstip
C
Bij voorkeur 3 dagen voor ontslagdatum en maximaal 3 uur voor geplande ontslag tijdstip

Slide 14 - Quizvraag

9. Wat is een haalplicht bij de overdracht?
A
De opvolgende zorgverlener verifieert of de informatie compleet is vanuit zijn specifieke aandachtsgebied om veilige zorg te verlenen
B
De professional die de zorg, behandeling of onderzoek heeft uitgevoerd zorgt ook voor de overdracht naar collega professional
C
De opvolgende zorgverlener haalt het overdrachtsformulier op bij de overdragende afdeling

Slide 15 - Quizvraag

10. Het opstellen van een actueel medicatie overzicht in het EVS op tabblad actueel tijdens een polikliniekbezoek staat gelijk aan voorschrijven?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Toelichting vraag 10 
Van voorschrijven is pas sprake wanneer een handeling van de arts leidt tot het daadwerkelijk gebruik van een geneesmiddel. Bij het opstellen van een AMO is hiervan geen sprake; een AMO is geen recept en hierop wordt niet afgeleverd.

Slide 17 - Tekstslide

11. Het opstellen van een actueel medicatieoverzicht in het EVS op tabblad actueel tijdens opname van een patiënt staat gelijk aan voorschrijven?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Toelichting vraag 11
Het vullen van het tabblad actueel leidt tot feitelijke toediening van een geneesmiddel en staat hiermee gelijk aan voorschrijven.

Slide 19 - Tekstslide

12. Waarom is er een speciaal beleid voor de opslag van geconcentreerde elektrolyten, opiaten en heparine?
A
Deze geneesmiddelen moeten worden opgeslagen in een ruimte met een lagere temperatuur dan andere geneesmiddelen
B
Deze geneesmiddelen moeten worden opgeslagen in een ruimte met een hogere temperatuur dan andere geneesmiddelen
C
Bij verkeerde toepassing ervan is het risico op schade bij de patiënt relatief groot: het kan leiden tot dodelijk of invaliderend letsel

Slide 20 - Quizvraag

Toelichting vraag 12
Er is een speciaal beleid voor de opslag van geconcentreerde elektrolyten, opiaten en heparine, omdat bij verkeerde toepassing van deze medicatie het risico op schade bij de patiënt relatief groot is: het kan leiden tot dodelijk of invaliderend letsel.

Slide 21 - Tekstslide

13. Welke items moeten bij toediening van parenteralia op een EVS afdeling, door een tweede persoon gecontroleerd worden omdat deze niet door middel van barcode scannen gecontroleerd worden?
A
Juiste toedienweg en juiste toediensnelheid
B
Juiste patiënt: juiste naam en juiste geb. datum
C
Juiste geneesmiddel en juiste dosering

Slide 22 - Quizvraag

Toelichting vraag 13
De juiste toedienweg en juiste toediensnelheid kunnen niet door de barcode scanner worden gecontroleerd maar moet altijd door een tweede persoon gecontroleerd worden. Voor meer info zie Kennisplein.

Slide 23 - Tekstslide

14. Je wilt een patiënt ceftriaxon geven, maar patiënt heeft een ernstige allergie voor penicilline. Wat doe je?
A
Ik geef ceftriaxon, want dit kan bij een allergie voor penicilline nooit kwaad
B
Ik geef een ander middel, want bij een ernstige allergie voor penicilline mag nooit ceftriaxon worden gegeven
C
Ik kan op basis van deze gegevens niet met zekerheid zeggen of ceftriaxon veilig kan worden gegeven, ik heb meer informatie nodig

Slide 24 - Quizvraag

Toelichting vraag 14
Het juiste antwoord is C. Hoewel in de meeste gevallen veilig ceftriaxon kan worden gegeven, is de informatie die je nu hebt te beperkt om dit met zekerheid te kunnen zeggen. Bij een ernstige type IV reactie op penicilline in het verleden zal het vaak de voorkeur hebben om ook de ceftriaxon te vermijden. Probeer zoveel mogelijk relevante informatie te verzamelen, raadpleeg het protocol en bel bij twijfel met de arts-microbioloog, consulent.

Slide 25 - Tekstslide

15. In welke situatie voldoet handen wassen met water en vloeibare zeep?
A
Vóór contact met de patiënt
B
Na contact met de omgeving van de patiënt
C
Na het niezen of hoesten in de hand

Slide 26 - Quizvraag

Toelichting vraag 15
Handdesinfectie met handdesinfectans vindt plaats volgens de 5 momenten van handhygiëne.
- Vóór contact met de patiënt
- Vóór een schone of steriele handeling
- Ná mogelijk contact met lichaamsvloeistoffen en ná uitdoen handschoenen
- Ná contact met de patiënt
- Ná contact met de omgeving van de patiënt
 
Na het niezen/hoesten in de hand volstaat handen wassen met water en vloeibare zeep.

Slide 27 - Tekstslide

16. Waar kan ik informatie vinden hoe ik een apparaat moet reinigen?
A
Op het apparaat zelf en op het etiket van het schoonmaakmiddel
B
In de gebruiksaanwijzing / advies van de fabrikant en de hierbij behorende werkinstructie op de afdeling
C
Op het apparaat zelf en in de gebruiksaanwijzing / advies van de fabrikant

Slide 28 - Quizvraag

17. Wie is verantwoordelijk voor jouw scholing en bekwaamheid op het gebied van patiëntveiligheid?
A
De leidinggevende
B
Expertise eenheid Kwaliteit, Innovatie en Onderzoek (KIO)
C
Jijzelf

Slide 29 - Quizvraag

Toelichting vraag 17
Iedere medewerker is verantwoordelijk voor patiëntveiligheid en zorgt dat zijn deskundigheid op peil blijft. Belangrijke scholingen worden vastgelegd in het kwaliteitspaspoort. De leidinggevende ziet hierop toe. 

Slide 30 - Tekstslide

18. Bij wie kun je informatie verkrijgen over het voorkomen van agressie en geweld op de werkplek?
A
Leidinggevende
B
Leidinggevende en afdeling arbo
C
Leidinggevende, afdeling arbo en beveiliging

Slide 31 - Quizvraag

19. Tijdens de overdracht maken we gebruik van de SBARR methode, waar staat deze afkorting voor?
A
Situation-Background-Assessment-Respond-Repeat
B
Situation-Background-Assessment-Repeat-Recommend
C
Situation-Background-Assessment-Recommendation-Repeat
D
Situation-Background-Assessment-Respond-Recommend

Slide 32 - Quizvraag

20. Waar leg je de voorlopige ontslagdatum vast?
A
In het EPD
B
In de ontslagbrief
C
Dit hoeft niet, alleen de uiteindelijke ontslagdatum moet worden vastgelegd

Slide 33 - Quizvraag

21. Het Landelijk Schakel Punt (LSP) is een:
A
Landelijke database
B
Regionale database
C
Landelijk netwerk voor het delen van informatie
D
EPD (Elektronisch Patiënten Dossier)

Slide 34 - Quizvraag

Toelichting vraag 21
Het Landelijk Schakel Punt (LSP) stelt een zorgverlener in staat om bij een andere zorgverlener, lokaal, gegevens in te zien op voorwaarde dat er informatie over een bepaalde patiënt beschikbaar is EN deze patiënt de informatiehouder expliciet toestemming heeft gegeven deze informatie te delen. Er wordt dus op de lokale systemen van een andere zorgverlener gekeken.

Slide 35 - Tekstslide

22. Wat is waar? (in het kader van valpreventie)
A
Je past preventieve interventie toe als er een kans bestaat dat de patiënt risicogedrag kan gaan vertonen, maar nog geen symptomen vertoont
B
Bij preventieve interventie hoef je niet multidisciplinair (verpleegkundige, arts en/of andere betrokken zorgprofessionals) te besluiten welke preventieve interventies passend zijn.
C
Bij het toepassen van een alternatieve interventie wordt de patiënt vaak in zijn (bewegings)vrijheid beperkt.

Slide 36 - Quizvraag

Toelichting vraag 22
Je past preventieve interventies toe als er een kans bestaat dat de patiënt risicogedrag kan gaan vertonen maar nog geen symptomen vertoont (bijvoorbeeld: de patiënt is in het afgelopen half jaar een keer gevallen). Je besluit multidisciplinair (verpleegkundige, arts en/of andere betrokken zorgprofessionals) welke preventieve interventies passend zijn. Het doel is de kans op risicogedrag van de patiënt te reduceren. Bij het toepassen van een preventieve interventie wordt de patiënt niet in zijn vrijheid beperkt. De meeste preventieve interventies zijn al geïntegreerd in de basisverzorging zoals goede communicatie en patiëntgerichte aandacht (rooming in).

Slide 37 - Tekstslide

23. Als een patiënt bij Maastricht UMC+ wordt opgenomen welke maatregelen tref je dan om in kaart te brengen of een patiënt risico heeft op decubitus?
A
Prepurse, inspectie van de huid en klinische blik
B
Prepurse en klinische blik
C
Inspectie van de huid en klinische blik

Slide 38 - Quizvraag

Toelichting vraag 23
Antwoord A is juist. Bij alle opgenomen patiënten wordt tijdens het opnamegesprek (verkorte anamnese) de Prepurse afgenomen. De uitkomst (in samenvatting verkorte anamnese) laat zien of er sprake is van een verhoogde kans op het krijgen van decubitus bij betreffende patiënt. Een uitkomst lager dan 20 is geen risico op decubitus volgens de Prepurse. De klinische blik van de verpleegkundige vormt samen met de Prepurse een belangrijk criterium voor de bepaling van het risico. Hierbij valt te denken aan een patiënt met een dwarslaesie. Inspectie van de huid maakt onderdeel uit van de Prepurse vragen en bij opname wordt tevens de vraag gesteld of decubituswonden bij opname aanwezig zijn. Inspecteer dagelijks de bedreigde plaatsen. Registreer en evalueer de resultaten.

Slide 39 - Tekstslide

24. Alleen de psychiater mag een uitspraak doen over wilsbekwaamheid. Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Toelichting vraag 24
Een BIG-geregistreerde arts kan de wilsbekwaamheid inschatten. Een psychiater kan hierover advies geven.

Slide 41 - Tekstslide

25. Wie is verantwoordelijk voor het antistollingsbeleid rondom een ingreep?
A
De hoofdbehandelaar (chirurg)
B
De anesthesist
C
De trombosedienst
D
De cardioloog

Slide 42 - Quizvraag

Toelichting vraag 25
De hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor het antistollingsbeleid rondom een ingreep. Het is van belang dat de hoofdbehandelaar een afweging maakt van het bloedingsrisico van de ingreep. Het inschatten van het trombo-embolie risico van de individuele patiënt wordt in de praktijk vaak overgelaten aan de anesthesist. De trombosedienst wordt alleen betrokken indien het een patiënt betreft die een VKA (acenocoumarol of fenprocoumon) slikt. Zij zullen zorgen voor de juiste instelling van de INR of overbrugging van de medicatie.

Slide 43 - Tekstslide