Woordsoorten - theorie en vragen

• Onderwijsassistenten
• MBO
• Studiejaar 2

Hij won de eerste prijs.
Wat is eerste?

1. Lidwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Bijwoord
4. Telwoord

Hij liep naar huis.
Wat is liep?

1. Hulpwerkwoord
2. Zelfstandig werkwoord
3. Koppelwerkwoord

Hij is naar huis gelopen.
Wat is het woord is?

1. Hulpwerkwoord
2. Zelfstandig werkwoord
3. Koppelwerkwoord

Lieke is heel aardig.
Wat is het woord is?

1. Hulpwerkwoord
2. Zelfstandig werkwoord
3. Koppelwerkwoord

Hij is 18 jaar geworden.
Wat is geworden?

1. Hulpwerkwoord
2. Zelfstandig werkwoord
3. Koppelwerkwoord

De dieren aten hun eten op.
Wat is de?

1. Lidwoord
2. Aanwijzend voornaamwoord
3. Telwoord
4. Betrekkelijk voornaamwoord

Zij geeft een prijs aan Lars.
Wat is zij?

1. Zelfstandig naamwoord
2. Lidwoord
3. Onbepaald voornaamwoord
4. Persoonlijk voornaamwoord

Ik vergis me vaak.
Wat is me?

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Onbepaald voornaamwoord
3. Wederkerend voornaamwoord
4. Wederkerig voornaamwoord

Zij geven elkaar een zoen.
Wat is elkaar?

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Onbepaald voornaamwoord
3. Wederkerend voornaamwoord
4. Wederkerig voornaamwoord

Mijn huis is verbouwd.
Wat is mijn?

1. Bezittelijk voornaamwoord
2. Betrekkelijk voornaamwoord
3. Aanwijzend voornaamwoord
4. Persoonlijk voornaamwoord

Die jongen is erg blij!
Wat is die?

1. Aanwijzend voornaamwoord
2. Betrekkelijk voornaamwoord
3. Lidwoord
4. Vragend voornaamwoord

De schuur, die daar staat, is erg duur.
Wat is die?

1. Aanwijzend voornaamwoord
2. Betrekkelijk voornaamwoord
3. Lidwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Wie vertelde de waarheid?
Wat is wie?

1. Betrekkelijk voornaamwoord
2. Lidwoord
3. Vragend voornaamwoord
4. Wederkerend voornaamwoord

Niemand wist het antwoord.
Wat is niemand?

1. Onbepaald voornaamwoord
2. Persoonlijk voornaamwoord
3. Zelfstandig naamwoord
4. Vragend voornaamwoord

Gisteren was ik op visite bij Loes.
Wat is gisteren?

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Telwoord

Ik sta achter haar.
Wat is achter?

1. Bijwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Lidwoord
4. Voorzetsel

Het is dan een bijwoord.

Hij moest een boete betalen, omdat hij door rood reed.
Wat is omdat?

1. Voegwoord
2. Tussenwerpsel
3. Persoonlijk voornaamwoord
4. Bezittelijk voornaamwoord

Oeps, ik vergis me!
Wat is oeps?

1. Bijvoeglijk naamwoord
2. Voegwoord
3. Bijwoord
4. Tussenwerpsel