4G H10 + H14 Krachten en werktuigen

4G H10 + H14
Krachten en werktuigen
Overzicht
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
TechniekVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4G H10 + H14
Krachten en werktuigen
Overzicht

Slide 1 - Tekstslide

10.1 Soorten krachten
10.1.1 Je kunt beschrijven welke effecten krachten op een voorwerp kunnen hebben.
10.1.2 Je kunt de grootte van een kracht met een geschikte krachtmeter meten.
10.1.3 Je kunt een kracht tekenen als een vector, volgens een gegeven krachtenschaal.
10.1.4 Je kunt de krachten benoemen die in een gegeven situatie op een voorwerp werken.
10.1.5 Je kunt de zwaartekracht berekenen die op een voorwerp werkt.
10.1.6 Je kunt beredeneren of twee magnetische voorwerpen elkaar aantrekken of afstoten.
10.1.7 Je kunt beredeneren of twee elektrisch geladen voorwerpen elkaar aantrekken of afstoten.

Slide 2 - Tekstslide

Een kracht is 1600N. De krachtenschaal: 1 cm = 40 N. Hoelang moet de pijl getekend worden?
A
400 Newton
B
40 meter
C
40 centimeter
D
4 N/kg

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Om welke twee krachten gaat het hier?

Slide 6 - Open vraag

Bereken de zwaartekracht op een banaan? De massa is 150 g.
A
1500 Newton
B
0,015 kg
C
15 Newton
D
1,5 Newton

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

10.2 Krachten in constructies
10.2.1 Je kunt aangeven of er trekkrachten of drukkrachten op een constructie werken.
10.2.2 Je kunt enkele belangrijke eigenschappen van staal, baksteen, beton en hout noemen.
10.2.3 Je kunt toelichten hoe staal, baksteen, beton en hout in constructies worden toegepast.
10.2.4 Je kunt uitleggen waar een ontwerper op let bij de keuze van een constructiemateriaal.
10.2.5 Je kunt uitleggen waarom in constructies driehoeken worden toegepast.

Slide 9 - Tekstslide

Bij een tuibrug vindt je voornamelijk ............. in de kabels.
A
Duwkrachten
B
Trekkrachten
C
Driehoeken
D
Hout

Slide 10 - Quizvraag

10.3 Krachten samenstellen
10.3.1 Je kunt situaties beschrijven waarin twee krachten elkaar opheffen.
10.3.2 Je kunt de resultante berekenen als twee (of meer) krachten in dezelfde richting werken.
10.3.3 Je kunt de resultante berekenen als twee krachten in tegenovergestelde richting werken.
10.3.4 Je kunt twee krachten samenstellen door een nauwkeurige tekening op schaal te maken.
10.3.5 Je kunt de grootte van getekende krachten bepalen met behulp van een krachtenschaal.


Werkblad/tekenen: Oefenopgaven H10 krachten samenstellen en ontbinden

Slide 11 - Tekstslide

Noem een situatie waarin twee krachten elkaar opheffen.

Slide 12 - Open vraag

De resulterende kracht in de afbeelding....
A
is niet de juiste grootte
B
klopt qua richting
C
klopt qua grootte en richting
D
is in de verkeerde richting

Slide 13 - Quizvraag

10.4 Krachten ontbinden
10.4.1 Je kunt beschrijven welke krachten werken op een voorwerp dat omhoog wordt gehesen.
10.4.2 Je kunt in twee gegeven richtingen een kracht op een voorwerp ontbinden.
10.4.3 Je kunt uitleggen welke rol krachten spelen bij het ontwerpen van een constructie.
10.4.4 Je kunt richting en grootte bepalen van de krachten die op een constructie werken.
10.4.5 Je kunt aangeven of een kracht op een constructie een druk- of een trekkracht is.

Werkblad/tekenen: Oefenopgaven H10 krachten samenstellen en ontbinden

Slide 14 - Tekstslide

Geef de naam en de grootte van de kacht aan die naar boven wijst.
Massa van de last = 20 Kg

Slide 15 - Open vraag

H14 
Hefbomen Draaipunt, arm, kracht
Momentenwet F1 x l1 = F2 x l2 (+ zwaartkracht)
Katrollen en takels Hijskracht en hijafstand
Druk Voorbeelden uitleggen, berekening (kracht/oppervlakte), omrekenen (N/cm2 -> Pa)


Slide 16 - Tekstslide

Hoe groot is de arm van de last?
A
25 cm
B
175 cm
C
200 cm
D
225 cm

Slide 17 - Quizvraag

F1 = 50 N
l1 = 0,30 m
F2 = 12 N
Wat is de lengte l2?
A
180 m
B
15 m
C
1,25 m
D
0,025 m

Slide 18 - Quizvraag

Een kist staat op het ijs met een grondoppervlak van 0,4 m2. De druk is 800 Pa. Wat is de Fz van de kist?
A
800 N
B
240 N
C
2000 N
D
320 N

Slide 19 - Quizvraag