Oefen SO - Begrippen 7.1

• Middelbare school

Zonnestelsel

1. Het geheel van de zon, planeten, manen en andere hemellichamen waar de aarde deel van uitmaakt.
2. Hemellichamen die door de zwaartekracht aan de zon gebonden zijn.
3. Het gedeelte rond de kern wordt de mantel genoemd. De mantel wordt naar buiten toe steeds minder dicht en ook steeds minder heet.
4. De uitgerekte atmosfeer rond de zon.

De maan staat precies tussen de aarde en de zon.

1. Eerste kwartier
2. Laatste kwartier
3. Volle maan
4. Nieuwe maan

Planeten

1. Het geheel van de zon, planeten, manen en andere hemellichamen waar de aarde deel van uitmaakt.
2. Hemellichamen die door de zwaartekracht aan de zon gebonden zijn.
3. Het gedeelte rond de kern wordt de mantel genoemd. De mantel wordt naar buiten toe steeds minder dicht en ook steeds minder heet.
4. De uitgerekte atmosfeer rond de zon.

De lucht om de aarde die door zwaartekracht aan de aarde gebonden is.

1. Convectiezone
2. Corona
3. Fotosfeer
4. Atmosfeer

Het gebied ten noorden van de evenaar.

Een gebied op aarde met dezelfde tijd. Er zijn 24 tijdzones op aarde.

Geografisch gezien het meest zuidelijke punt van de aarde.

Parallel

1. Een lijn evenwijdig aan de evenaar (horizontaal). De parallellen geven de breedtegraden aan.
2. Een lijn evenwijdig aan de nulmeridiaan (verticaal). De meridianen geven de lengtegraden aan.
3. Waarden die een bepaalde plek op aarde aanwijzen ten opzichte van de evenaar en nulmeridiaan.
4. Denkbeeldige cirkel halverwege de Noordpool en Zuidpool.

Meridiaan

1. Een lijn evenwijdig aan de evenaar (horizontaal). De parallellen geven de breedtegraden aan.
2. Een lijn evenwijdig aan de nulmeridiaan (verticaal). De meridianen geven de lengtegraden aan.
3. Waarden die een bepaalde plek op aarde aanwijzen ten opzichte van de evenaar en nulmeridiaan.
4. Denkbeeldige cirkel halverwege de Noordpool en Zuidpool.

Aardas

Noordpool

Aardrotatie