All right 2V Recap unit 3

2HV
Recap Unit 3
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
present perfect en deel van modal verbsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

2HV
Recap Unit 3

Slide 1 - Tekstslide

De stof voor de repetitie Unit 3:
  • Words Lesson 2-3-4-5 blz. 126 t/m 131 (leren zoals ze in het boek staan);
  • Expressions blz. 128, 129 + 132 (van het Nederlands naar het Engels -> chunks worden teruggevraagd) 
  • Grammar
    present perfect
    can/could/to be able to/ to be allowed to 
    have to/must/should
    Op Teams vind je bij Bestanden > Lesmateriaal alle uitleg uit de les! 
  • Onregelmatige werkwoorden blz.270






Slide 2 - Tekstslide

Vandaag herhalen we de grammatica die je moet kennen:
 
  1. can/could/to be able to/to be allowed to
  2. present perfect
  3. have to/must/should







Slide 3 - Tekstslide

Er volgt nu een 'sleepvraag' (drag and drop)

Je moet daarbij de blauwe bordjes met can / could / be able to / be allowed to naar de juiste betekenis slepen.

Ready...?





Slide 4 - Tekstslide

zou kunnen / zou mogen
kunnen / in staat zijn
mogen / toestemming krijgen
kunnen / mogen / mogelijk zijn
can
could
be able to
be allowed to

Slide 5 - Sleepvraag

can: kunnen / mogen / mogelijk zijn

could: zou kunnen / zou mogen / konden / mochten

to be able to: kunnen / in staat zijn

to be allowed to: mogen / toestemming krijgen

*Let op: na al deze vormen moet je het hele werkwoord gebruiken!

Slide 6 - Tekstslide


Now you're going to do 8 questions where you have to make the right choice.





Slide 7 - Tekstslide

When Tim was 16, he ______ 100 metres in 11 seconds.
A
can run
B
were able to run
C
could run
D
was allowed to run

Slide 8 - Quizvraag

'You look tired.' - 'Yes, that's because I _________ last night.
A
couldn't sleep
B
cannot sleep
C
didn't be able to
D
was allowed to sleep

Slide 9 - Quizvraag

I used to __________ stand on my head, but I _________ do that anymore.
A
could / can't
B
be allowed to / couldn't
C
be able to / can't
D
was able to / can't

Slide 10 - Quizvraag

I looked everywhere for the book, but I ___________ find it.
A
wasn't able to
B
wasn't allowed
C
can
D
couldn't

Slide 11 - Quizvraag

We ____________ stay out until late at night. Our parents won't let us.
A
are not allowed to
B
couldn't
C
can
D
are not able to

Slide 12 - Quizvraag

Ik zou hem kunnen helpen.
A
I can help him.
B
I am able to help him.
C
I couldn't help him.
D
I could help him.

Slide 13 - Quizvraag

Mijn neefje mag nog niet alleen thuisblijven.
A
My nephew can't stay home alone yet.
B
My nephew isn't able to stay home alone yet.
C
My nephew isn't allowed to stay home alone yet.
D
My nephew couldn't stay home alone yet.

Slide 14 - Quizvraag

Zou ik iets mogen vragen? (alleen de beleefde vorm!)
A
Am I allowed to ask you something?
B
Could I ask you something?
C
Am I able to ask you something?
D
Can I ask you something?

Slide 15 - Quizvraag

Nog meer oefenen hiermee?
https://test-english.com/grammar-points/b1/can-could-be-able-to/

(*to be allowed to zit niet in de bovenstaande oefening!)



Slide 16 - Tekstslide

Present perfect
Hoe maak je deze tijd ook alweer?
  • has of have + voltooid deelwoord 
  • voltooid deelwoord -> ww+ed OF 3e rijtje

Bijvoorbeeld:
He has done the shopping.
They have been on holiday.

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer?
1. als iets in het verleden begonnen is en nog niet is afgelopen

2. als iets is gebeurd en het resultaat is belangrijk (= net als in het Nederlands)

3. als iets is gebeurd maar wanneer precies is niet belangrijk (= ook net als in het Nederlands)

Slide 18 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de p.p?
1. (moeilijk!)
Iets is in het verleden begonnen en nog niet afgelopen.

2. Iets is gebeurd en het resultaat is belangrijk (= net als in het Nederlands)

3. Iets is gebeurd maar wanneer precies is niet belangrijk (= ook net als in het Nederlands)


Je krijgt nu weer 8 vragen waarbij je de goede present perfect vorm moet kiezen.


Slide 19 - Tekstslide

'Are you hungry?' -- 'No, I _______ just _____ lunch.
A
did just have
B
just had
C
has just had
D
have just had

Slide 20 - Quizvraag

Let goed op de volgende dingen:

1. Een present perfect maak je nooit met did! (did = past simple)

2. Een present perfect maak je altijd met have of has + een voltooid deelwoord.

*Leer dus ook goed de onregelmatige vd'en -> 3e rijtje!

Slide 21 - Tekstslide

My parents _____________ the house yet.
A
haven't leaved
B
haven't left
C
hasn't left
D
didn't leave

Slide 22 - Quizvraag

Jess ______________ her holiday for this summer.
A
just planned
B
is just planned
C
has just planned
D
has just planning

Slide 23 - Quizvraag

I ____________ a student at this school for almost two years now.
A
am
B
have been
C
was been
D
has been

Slide 24 - Quizvraag

We _____________ living in a different country.
A
never experienced
B
did never experience
C
has never experienced
D
have never experienced

Slide 25 - Quizvraag

Wij wonen hier al tien jaar.
A
We lived here for ten years.
B
We live here for ten years.
C
We have lived here for ten years.
D
We are living here for ten years.

Slide 26 - Quizvraag

Ik heb me vaak alleen gevoeld.
A
I haven often feeled alone.
B
I have often felt alone.
C
I have often feelt alone.
D
I has often felt alone.

Slide 27 - Quizvraag

Die gast heeft nog niet betaald.
A
That guest hasn't paid yet.
B
That guest hasn't pay yet.
C
That guest didn't pay yet.
D
That guest haven't paid yet.

Slide 28 - Quizvraag

Als je de present perfect nog lastig vindt, probeer dan voor jezelf duidelijk te krijgen wat je nog moeilijk vindt.

Any more questions at this point?


*Nog extra oefenen met de present perfect?


Slide 29 - Tekstslide

have to * must * should

Slide 30 - Tekstslide

have to & must
Je zegt dat iets moet of noodzakelijk is
 

have to -> noodzakelijk
must -> formeler, dwingender, vaak in regels & wetten


vb: I have to leave now, or I'll miss my train
You must leave the premises now!

Slide 31 - Tekstslide

must
Als iets niet anders kan -> must

Let op! Je mag have to NIET gebruiken in dit geval!

vb: You must be exhausted after that long swim!
The dog must be really old, because its muzzle is grey.

Slide 32 - Tekstslide

should
Je geeft advies -> should

vb: You should drink more water.
We should ask Billy if he wants to come.
You should study for your test :)

Slide 33 - Tekstslide

Questions
Je krijgt nu weer 8 vragen waarbij je de goede vorm moet kiezen van het werkwoord 'moeten' in het Engels!

Slide 34 - Tekstslide

My car _____ be insured when I drive.
A
has to
B
must
C
should
D
geen van drie

Slide 35 - Quizvraag

All my favourite actors are in this film, so it ___ be good.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 36 - Quizvraag

If you want to buy this game,
you ____ (moet zijn) at least 16 years old.
A
must be
B
have to be
C
must have
D
should be

Slide 37 - Quizvraag

I _______ be well-mannered towards my teachers.
A
have to
B
must
C
must have
D
should

Slide 38 - Quizvraag

She ____ go to the doctor today for a regular check-up.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 39 - Quizvraag

You ____ save some money.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 40 - Quizvraag

Please excuse me for a moment,
I ___ go to the toilet.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 41 - Quizvraag

I ____ now, because I've got tennis practice this afternoon.
A
have to go
B
should go
C
must go
D
should to go

Slide 42 - Quizvraag

Succes met de voorbereiding!

Slide 43 - Tekstslide