T1C week 19

Nederlands
Week 19: 6 mei tot en met 8 mei
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Week 19: 6 mei tot en met 8 mei

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Herhaling: wat hebben we voor de vakantie gedaan?

- Werkwoordspelling: hoe werkt dat schema ook alweer?

- Quiz werkwoordspelling

- Aan de slag: nakijken werkblad 3 en oefening werkblad 4

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling: voor de vakantie?
- Boekje poëzie: ingeleverd?

- Oefenen met werkwoordspelling

Slide 3 - Tekstslide

0

Slide 4 - Video

Werkwoordspelling

Slide 5 - Tekstslide

Quiz
- oefening voor de toets werkwoordspelling

- bij de toets in google forms: minimaal 30/35 goed

- bij deze quiz: minimaal 17/20 goed? Dan heb je de norm gehaald! Als cijfer zou je dan een 8.0 halen.

Slide 6 - Tekstslide

Ik [rennen, tt] snel naar de winkel.
A
ren
B
rent
C
renn

Slide 7 - Quizvraag

Hij [lopen, tt] naar school.
A
loop
B
loopt
C
loopdt

Slide 8 - Quizvraag

[pakken, tt] je dat boek uit de kast?
A
pakt
B
pak
C
pakdt

Slide 9 - Quizvraag

[pakken, tt] je broer de pizza even aan?
A
pakt
B
pak
C
pakdt

Slide 10 - Quizvraag

[vinden, tt] je deze film ook leuk?
A
vind
B
vindt

Slide 11 - Quizvraag

Ik [proesten, vt] het uit toen hij van de stoeprand gleed.
A
proeste
B
proestte

Slide 12 - Quizvraag

Ik [voelen, vt] me niet zo lekker vorige week.
A
voelde
B
voeldde

Slide 13 - Quizvraag

Heb je gister na het voetballen [douchen, vd]?
A
gedouchd
B
gedoucht

Slide 14 - Quizvraag

Heb je dat hele eind hierheen [rennen, vd]?
A
gerent
B
gerend

Slide 15 - Quizvraag

Gister hebben we een uur [voetballen, vd].
A
gevoetbalt
B
gevoetbald

Slide 16 - Quizvraag

Heb je je laptop [updaten, vd]?
A
geüpdate
B
geüpdatet
C
geüpdated

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb die docent al meerdere keren [googelen, vd].
A
gegoogeld
B
gegoogled
C
gegoogelt
D
gegooglet

Slide 18 - Quizvraag

Gister heeft hij op het Nederlands kampioenschap [grunten, vd].
A
gegrunt
B
gegrund

Slide 19 - Quizvraag

Hij [vergroten, vt] de foto tien keer voor boven mijn bed.
A
vergrote
B
vergrootte

Slide 20 - Quizvraag

De [vergroten, bn] foto hangt boven mijn bed.
A
vergrote
B
vergrootte

Slide 21 - Quizvraag

Het schip is vorig jaar [zinken, vd].
A
gezinkt
B
gezonken

Slide 22 - Quizvraag

Het [zinken, bn] schip is vorig jaar weer opgedoken.
A
gezinkt
B
gezonken

Slide 23 - Quizvraag

Hij [bevrijden, vt] de kat uit de boom.
A
bevrijde
B
bevrijdde

Slide 24 - Quizvraag

Hij [bevrijden, tt] de kat uit de boom.
A
bevrijd
B
bevrijdt
C
bevrijt

Slide 25 - Quizvraag

De [bevrijden, bn] kat ligt lekker op bed te slapen.
A
bevrijde
B
bevrijdde

Slide 26 - Quizvraag

Opdracht (30 minuten)
- Kijk met het boekje met werkbladen en antwoordbladen je antwoorden op werkblad 3 na;
                - Let op: pak wel het boekje bij deze week! Die versie is een update met de antwoorden

- Maak oefenblad 4, gebruik het schema werkwoordspelling erbij! Lever je antwoorden in op classroom

Slide 27 - Tekstslide