les spelling en grammatica herhaling

Welkom!
Ga zitten op je plek
Startopdracht: lees uit je leesboek
- Je leesboek en je Nieuw Nederlands boek
- Je laptop
timer
10:00
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Ga zitten op je plek
Startopdracht: lees uit je leesboek
- Je leesboek en je Nieuw Nederlands boek
- Je laptop
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
1. Mededelingen
2. HERHALING
3. Aan de slag
4. Evaluatie en huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Mededelingen
Zijn er dingen die ik moet weten?

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen woordsoorten

1. Ik weet weer wat woordsoorten zijn en wanneer ik dit gebruik. 
2. Ik weet weer welke woordsoorten er zijn. 
3. Ik ben verder gekomen in Numo en ga daar nu taakgericht te werk. 

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling woordsoorten
Wat zijn woordensoorten? 
Bij woordsoorten bepaal je voor elk woord in de zin tot welke woordsoort deze hoort. Deze woorden hebben dus allemaal een andere functie

Slide 5 - Tekstslide

Welke woordsoorten hebben we allemaal geleerd? 

Werkwoord
Een werkwoord zegt iets over wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt
Je kunt een werkwoord vervoegen, dat betekent dat je er verschillende werkwoordsvormen van kunt maken. 

Slide 6 - Tekstslide

Lidwoord 
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Deze hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier plant of ding. 
Het heeft meestal een enkelvoud en een meervoud. Ook kan je er een verkleinwoord van maken en een lidwoord voor zetten. 

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsel
Geven vaak de plaats, de tijd of de reden/oorzaak aan. Je kunt er een lidwoord met een zelfstandig naamwoord achter zetten en het staat vaak aan het begin van een zinsdeel. 

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord. Het staat ervoor of erachter.
Vaak heeft het een korte en een lange vorm en kun je het groter of kleiner maken. 

Slide 10 - Tekstslide

Lesdoelen grammatica

1. Ik kan voegwoorden herkennen. 
2. Ik kan samengestelde zinnen herkennen.

Slide 11 - Tekstslide

Voegwoord
Een voegwoord plakt woorden of zinnen aan elkaar.
Wil je een kroket of een frikandel bij je patat?
Wil je een ijsje of heb je liever een broodje hamburger? 

Slide 12 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
- Aan elkaar geplakt door een voegwoord
- Meestal een komma voor het voegwoord
- Twee persoonsvormen

Slide 13 - Tekstslide

Meervouden
Als er iets meer dan een is, noem je dat meervoud.
Hoe doe je dat?
Bij een zelfstandig naamwoord zet je er -en of -s achter.
Vriend -> vrienden en kerel -> kerels

Slide 14 - Tekstslide

Een -f kan een -v worden: brief -> brieven.
Een -s kan een -z worden: paleis -> paleizen.
Soms verdubbeld de laatste letter (medeklinker): jas -> jassen.
Soms wordt een a, e, o of u (klinker) weggehaald: muur -> muren.

Slide 15 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Van een zelfstandig naamwoord kun je een verkleinwoord maken.
Vaak doe je dit door -je erachter te zetten.

Slide 16 - Tekstslide

Soms moet je letters toevoegen om het goed te laten klinken.
-pje, -tje of -etje zijn daar voorbeelden van.
Bloem -> bloempje en wandeling -> wandelingetje.
Als het eindigt op -ng, moet je soms de -g vervangen door de -k. Koning -> koninkje.
Klinkers worden verdubbeld! Pizza -> pizzaatje

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
Ga aan de slag in Numo. Er staat een taak open.

timer
20:00

Slide 18 - Tekstslide

Evaluatie
Wat ging er goed deze les? 
Wat ging er minder goed?
Wat heb ik geleerd?

Slide 19 - Tekstslide