5.1 Verschillen tussen mensen

H9: Erfelijkheid
H5: Erfelijkheid
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H9: Erfelijkheid
H5: Erfelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

(voor)kennis over Erfelijkheid

Slide 2 - Tekstslide

Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf.
Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide

Slide 3 - Quizvraag

Hiernaast is een celdeling weergegeven. Ontstaan hier geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 4 - Quizvraag

Bij katten is het gen voor een gevlekte vacht (R) dominant over dat voor een effen vacht (r). Een vrouwtje met gevlekte vacht krijgt nakomelingen van een mannetje met gevlekte vacht. Onder de jongen zijn dieren met een gevlekte vacht en dieren met een effen vacht.

Wat zijn de genotypen van de ouderdieren?
A
RR x Rr
B
Rr x rr
C
RR x rr
D
Rr x Rr

Slide 5 - Quizvraag

R = gevlekt, r = ongevlekt

P:

Geslachtscellen: 

Kruisingsschema

Slide 6 - Tekstslide

Zie deze stamboom, kan je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden

Slide 7 - Quizvraag

Zie deze stamboom. Allelen worden aangeduidt met de letter B/b
Kan je hieruit afleiden wat het genotype is van nummer 2?
A
Ja, dat is BB
B
Ja, dat is Bb
C
Ja, dat is bb
D
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 5.1: Verschillen tussen mensen

Slide 9 - Tekstslide

5.1 Leerdoelen en begrippen
1. Je legt uit welke factoren invloed hebben op het tot stand komen van het fenotype
2. Je beschrijft hoe variaties in het genotype ontstaan. 

Begrippen: 
Fenotype, Genotype, Genen, Genoom, Mutaties, Haplotype

Slide 10 - Tekstslide

Bekende begrippen
Uit Hoofdstuk 2 en 4
Of derde klas

Slide 11 - Tekstslide

DNA - molecuul
  • Waar zit het?
  • Hoe ziet het eruit?
  • Hoe is het opgebouwd?
  • Wat kun je ermee?

Slide 12 - Tekstslide

DNA - molecuul
  • In de celkern
  • Dubbele helixstructuur
  • Baseparen
  • Codeert voor eiwitten

Slide 13 - Tekstslide

Chromosoom
  • Wat is het?
  • Wanneer kun je ze zien?

Slide 14 - Tekstslide

Chromosoom
  • Opgekruld DNA molecuul.
  • Alleen zichtbaar tijdens de celdeling (in verdubbelde toestand).

Slide 15 - Tekstslide

Gen
  • Wat is het?
  • Wat kun je ermee?

Slide 16 - Tekstslide

Gen
  • Stukje van een DNA-molecuul.
  • Codeert voor één eiwit

Slide 17 - Tekstslide

Genoom
Alle aanwezige erfelijke informatie.
Niet alleen kern-DNA maar ook mitochondriaal DNA (37 genen).

Slide 18 - Tekstslide

Haploïd/ diploïd
Geslachtscellen: van elk chromosoom één exemplaar (haploïd)
Na bevruchting (dus in elke lichaamscel): van elk chromosoom 2 exemplaren (diploïd)

Slide 19 - Tekstslide

Homoloog
Je hebt 2 versies van elk chromosoom. Een van je vader en een van je moeder.
Dit zijn homologe chromosomen
Er zitten dezelfde genen op 

Slide 20 - Tekstslide

5.1 Verschillen tussen mensen
- Al het DNA samen vormt je genoom, dit bestaat uit zo'n 3,1 miljard nucleotiden (A, T, C, G)! (per cel)  
- Samen coderen zij voor +/- 20.000 genen 
- Er zijn veel overeenkomsten tussen mensen, maar er is ook veel variatie. Iedereen is UNIEK! 

Hoeveel kom je eigenlijk overeen met andere mensen?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

5.1 Verschillen tussen mensen
We verschillen dus maar voor 0,1% van elkaar. 

Dit lijkt weinig, maar het menselijk genoom bestaat uit drie miljard basenparen --> 0,1% is dus gelijk aan 3 miljoen basenparen.

Deze verschillende basenparen vormen de basis voor alle variatie in eigenschappen tussen mensen; 
zoals Oogkleur, Haarstructuur, Bloedgroep, Intelligentie

Slide 23 - Tekstslide

Allel
Van genen kunnen verschillende versies bestaan.
Een versie van een gen heet een allel.
Een diploïde cel heeft dus altijd twee allelen van elk gen, op elk homoloog chromosoom één.

Slide 24 - Tekstslide

Allel
Verschillende versies van genen zijn ontstaan door toevallige, levensvatbare mutaties in eerdere generaties. 

Slide 25 - Tekstslide

Haplotype
De combinatie van allelen op één chromosoom is het haplotype.

Een diploïde cel heeft dus 2 haplotypes van elk chromosoom (2 x 23). 

Slide 26 - Tekstslide

Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
Je erfelijke eigenschappen worden bepaald door je genotype - dat wat aangeboren is.

Slide 27 - Tekstslide

Fenotype
Het fenotype zijn de uiteindelijke, 'waarneembare' eigenschappen van een individu: wordt bepaald door het genotype in combinatie met het milieu (bijv. leefstijl, omgeving)

Slide 28 - Tekstslide

Fenotype
Veel eigenschappen worden deels door je genen en deels door je leefstijl of omgeving (milieu) bepaald.

Bijvoorbeeld: krullend haar/ suikerziekte.

Slide 29 - Tekstslide

Begrippen 
Maak biologische kloppende zinnen met 2 begrippen waaruit blijkt wat de relatie is tussen beide begrippen
Bijvoorbeeld:
koe - gras: een koe eet gras
koe - staart: een staart is een lichaamsdeel van een koe (niet: een koe heeft een staart)

Slide 30 - Tekstslide

Begrippen 
Chromosoom - DNA
DNA - gen
Chromosoom - diploïd
Homoloog - gen
Gen - allel
Haplotype - chromosoom

Slide 31 - Tekstslide

Voorbeelden
  • Chromosomen zijn opgebouwd uit DNA
  • DNA bevat codes voor erfelijke eigenschappen. Dit zijn genen
  • Als een cel diploid is, komen de chromosomen in paren voor
  • Wanneer je twee gelijke genen hebt voor een eigenschap, dan is dit homoloog
  • Een allel is een invulling van een gen
  • Het haplotype is de combinatie van allelen op een uniek chromosoom

Slide 32 - Tekstslide

5.1 Leerdoelen en begrippen
1. Je legt uit welke factoren invloed hebben op het tot stand komen van het fenotype
2. Je beschrijft hoe variaties in het genotype ontstaan. 

Begrippen: 
Fenotype, Genotype, Genen, Genoom, Mutaties, Haplotype

Slide 33 - Tekstslide