Basisstof 2: De bouw van een organisme

Thema 1 Organen en cellen
Basisstof 2: De bouw van een organisme
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 1 Organen en cellen
Basisstof 2: De bouw van een organisme

Slide 1 - Tekstslide

Een organisme is een levend wezen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Uitscheiding is het verwijderen van afvalstoffen uit het lichaam van een organisme.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Welk levenskenmerk hoort bij stofwisseling?
A
Ontwikkeling
B
Reageren op prikkels
C
Ademhaling
D
Voortplanting

Slide 4 - Quizvraag

Leerdoelen 


  • Je kunt de organisatieniveaus binnen een organisme benoemen en beschrijven
  • Je kunt 10 orgaanstelsels van een mens noemen

Slide 5 - Tekstslide

Orgaan
= een deel van een organisme met één of meer functies

Een spier is een orgaan met als functie bewegen.
Een long is een orgaan met de functie ademhalen.
Een wortel is een orgaan met de functie water opnemen.

Slide 6 - Tekstslide

Borst- en buikholte

Slide 7 - Tekstslide

Orgaanstelsels
Een groep organen die samenwerken heet een orgaanstelsel

Hiernaast zie je er al 6. 

Slide 8 - Tekstslide

10 orgaanstelsels
  1. Ademhalingsstelsel: zorgt voor de opname van zuurstof in je lichaam.
  2. Bloedvatenstelsel: zorgt voor transport van stoffen en warmte door je lichaam.
  3. Bottenstelsel (geraamte): geeft je lichaam vorm, zorgt voor stevigheid en bescherming en maakt beweging mogelijk.
  4. Hormoonstelsel: regelt de hoeveelheid hormonen in je lichaam.
  5. Spierstelsel: maakt beweging mogelijk.
  6. Uitscheidingsstelsel: zorgt voor de uitscheiding van afvalstoffen uit je lichaam.
  7. Verteringsstelsel: zorgt voor de vertering van je voedsel.
  8. Voortplantingsstelsel: hiermee kun je je voortplanten.
  9. Zenuwstelsel: vervoert impulsen (seintjes) door je lichaam.
  10. Zintuigenstelsel: hiermee merk je veranderingen in je omgeving op.

Slide 9 - Tekstslide

Cellen
Organen zijn opgebouwd uit cellen.
Hiernaast zie je een dierlijke cel.

Slide 10 - Tekstslide

Weefsels
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie heet een weefsel

Een orgaan bestaat uit weefsel. Aan de vorm van de cellen in het weefsel kun je vaak de functie zien.
Zenuwcellen hebben bijvoorbeeld uitlopers, spiercellen kunnen goed samentrekken.

Slide 11 - Tekstslide

Tussencelstof
In elk weefsel zitten dus meerdere cellen. Tussen de cellen zit tussencelstof. Er zijn verschillende soorten, dit verschilt per weefsel.

• Bij botten bestaat de tussencelstof uit kalk. Kalk is een harde stof. De harde tussencelstof maakt botten stevig.
• In kraakbeenweefsel is de tussencelstof elastisch (buigzaam). In je neus en oor zit kraakbeen. 

Slide 12 - Tekstslide

Organisatieniveaus
Een organisme kan bestaan uit cellen, weefsels, organen en orgaanstelsels. Dat kun je zien als niveaus.

Een mens is opgebouwd uit 4 organisatieniveaus:

Slide 13 - Tekstslide

Een orgaan is een deel van een organisme met één of meer functies
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Een kat is een orgaan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Sleep de organisatieniveaus van groot naar klein. (Links naar rechts)
Konijn
Geraamte
Bot
Beenweefsel
Beencel

Slide 16 - Sleepvraag

Aan de slag met het huiswerk!

Maken:
 Opdrachten 1 t/m 7 in je boek
Test jezelf online

Lezen:
Basisstof 4.

Slide 17 - Tekstslide