Het doorboren van een lichaamsdeel (tong, navel, wenkbrauwen, lip, tepel, neusvleugel, piemel, schaamlip enz.) om daaraan een sieraad te bevestigen wordt een piercing genoemd. Het woord 'piercing' komt van het Engelse werkwoord 'to pierce' ('doorboren').
De Inca’s en Maya’s droegen al tongpiercings,
meestal uit godsdienstige overwegingen.
Zij geloofden dat ze door de pijn een hoger bewustzijn bereikten
waarop ze met de goden konden praten. Romeinse soldaten droegen vooral tepelpiercings.
Het werd gezien als teken van moed en mannelijkheid.
Bij de oude Egyptenaren was, om dezelfde reden, de navelpiercing populair.
Maar de piercing werd ook gebruikt om criminelen, slaven of spionnen te merken.