3HAVO H3 Woordenschat

Stijlfiguren
Hyperbool
Understatement
Eufemisme
Herhaling
Tegenstelling
Opsomming 



1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren
Hyperbool
Understatement
Eufemisme
Herhaling
Tegenstelling
Opsomming 



Slide 1 - Tekstslide

H3 Woordenschat: Metonymie
  • Quizlett (8 min)
  • Herhaling + oefenen  beeldspraak (8 min)
  • Uitleg + oefenen Metonymie  (15 min)
  • PTA Fictie: verslag maken (6 min)
  • PTA fictie: vragen beantwoorden (3 min)
  • Bespreken leerblad (5 min)
  • Maken oefentoets(en) huiswerkopdracht (8 min)

Slide 2 - Tekstslide

Beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie 
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis.

- Goede beeldspraak maakt een tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 3 - Tekstslide

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.

Hij is zo gek als een deur
De vijand kwam als een dief in de nacht
Hij ging er als een haas vandoor
De winnaar was zo trots als een pauw

Slide 4 - Tekstslide

Metafoor
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Metaforen kunnen ook werkwoorden zijn. Beeld en object lijken op elkaar. 
   
De auteur gebruikt dus een ander woord voor wat hij bedoelt: tussen die twee is er een betekenisovereenkomst. De metafoor is eigenlijk een vergelijking, maar zonder ‘als’ en waarin de werkelijkheid dikwijls verzwegen wordt.


Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Ruim die zwijnenstal eens op (kamer die een grote puinhoop is)

Ik brand van verlangen 
Ze heeft die jongen maanden aan het lijntje gehouden

Slide 5 - Tekstslide

Metafoor
- Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken = iemand die iets gekregen heeft

- Een vruchtbare vergadering = een vergadering met resultaat

- Die zwijnenstal moet je opruimen = een omgeving die vies is

- Die kleuter zit in 5 havo = een leerling die zich kinderachtig gedraagt




Slide 6 - Tekstslide

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Papier is geduldig

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Metoniem

Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld (vergelijking, metafoor). Beeldspraak kan ook een ander verband tussen object en beeld beschrijven: 


In die zaal hangt een prachtige Rembrandt. (Je bedoelt het schilderij, maar je noemt de schilder) 


Dit noemen we een METONIEM (metonymie). Beeld en object lijken niet op elkaar.



Slide 9 - Tekstslide

Metoniem

Veel mensen willen meer blauw op straat (blauw = politie)


Toen hij het veld opkwam, juichte het stadion (stadion = publiek)


Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm (anker = een tatoeage van een anker)


Slide 10 - Tekstslide

Metoniem
- Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon)
- Hij trapte het leer tussen de doelpalen (je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp)

- Geef mij nog maar een glaasje (je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud)
- Hij drinkt altijd Spa (je noemt de aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daar vandaan komt)

Slide 11 - Tekstslide

Metoniem
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel) 
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel) 
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent maar bedoelt het product)

Slide 12 - Tekstslide

Metafoor en metoniem
Metoniem: geen vergelijking maar detail of kenmerk 

Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst 

Slide 13 - Tekstslide

Voetbal is oorlog.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 14 - Quizvraag

Is het een metafoor of een metonymie?
En weer pakte Sven Kramer goud.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 15 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor, personificatie, metonymie - Welke beeldspraak herken je? - De wind huilt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 16 - Quizvraag

Bij de lunch bestelden ze drie spa.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 17 - Quizvraag

Arnhem heeft met 3-0 gewonnen.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 18 - Quizvraag

Zij KOKEN van woede.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 19 - Quizvraag

De CLOWN van de klas moest weer eens alle aandacht hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 20 - Quizvraag

Mijn oude fiets SMEEKT om een grondige opknapbeurt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 21 - Quizvraag

Sanne VIST naar complimentjes.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 22 - Quizvraag

Die acrobaat is NET EEN SLANG.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 23 - Quizvraag

Wat een boom van een kerel is jouw broer geworden!
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 24 - Quizvraag

Samenvatting
Je hebt dus beeldspraak uit klas 2 herhaald. Je weet nu het verschil tussen de volgende vormen van beeldspraak: 
- een vergelijking    (een kop als een boei) 
- een metafoor    (ruim je zwijnenstal eens op) 
- een personificatie    (de bomen fluisteren haar naam) 

Uit woordenschat hoofdstuk 3 ken je nu een nieuwe vorm van beeldspraak:  
- een metoniem  (ik lust nog wel een glaasje)  

Slide 25 - Tekstslide