H3 ws Metonymie 3H

H3 woordenschat
Metonymie
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 woordenschat
Metonymie

Slide 1 - Tekstslide

Leesboek 5
Vergeet leesboek 5 niet te lezen
10 mei moet boek uit!

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik:
* Vergelijking-metafoor-personificatie
* Herhaling-tegenstelling-opsomming (drieslag, climax,  omgekeerde climax)
* Hyperbool- understatement-eufemisme

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2 blz. 58 nakijken
1. honderd keer = hyperbool
2. Hij kwam, hij zag, hij overwon = drieslag
3. een volslank figuur = eufemisme
4. geen leren laarzen, geen boots, geen sneakers, maar pantoffels = omgekeerde climax
5. te weinig om te leven, maar teveel om te sterven-tegenstelling
6. We moeten er nog wel wat aan doen - understatement
7. Goed, beter, uitmuntend = climax
8. Een zee van tijd = hyperbool

Slide 4 - Tekstslide

H3 beeldspraak: metonymie
Meeste beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld:

* Zo licht als een veertje (overeenkomst)
* Een gat in de hand hebben (metafoor)

Slide 5 - Tekstslide

Metonymie
Beschrijft ook een overeenkomst tussen object en beeld:

* Mensen willen meer blauw op straat (= kleur uniform)
* Na het doelpunt juichte het stadion uitbundig (= de ruimte)
* De neus stond aan de top van de misdaadwereld. (= opvallend kenmerk van een persoon)

Beeldspraak = metonymie
Beeld = metoniem 

Slide 6 - Tekstslide

Andere voorbeelden:
Je noemt een deel, maar bedoelt een geheel.
Neem een bloemtje mee.


Je noemt het geheel, maar bedoelt een deel.
Nederland won van Italië.

Slide 7 - Tekstslide

Andere voorbeelden
Je noemt de producent, maar je bedoelt het product.
Dit zijn mijn Nikes.

Je noemt de eigenschap, maar bedoelt de persoon.
Dat is die lachebek.

Slide 8 - Tekstslide

Andere voorbeelden:
Je noemt het materiaal, maar bedoelt een voorwerp.
Hij trapte het leer tussen de doelpalen.

Je noemt het voorwerp, maar bedoelt de inhoud.
Geef mij nog een glaasje

Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product.
Hij drinkt altijd Spa

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag:
Maak opdracht 1 en 2 vanaf blz. 92 (huiswerk)

Slide 10 - Tekstslide