Gebruik van 'niet' of 'geen'

Het gebruik van 'geen' of 'niet'
 "Ik lust ... broccoli!"

Lesdoel:
Ik kan de woorden niet en geen op de juiste manier in de zin gebruiken.
          
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Het gebruik van 'geen' of 'niet'
 "Ik lust ... broccoli!"

Lesdoel:
Ik kan de woorden niet en geen op de juiste manier in de zin gebruiken.
          

Slide 1 - Tekstslide

Geen en niet

Geen en niet gebruik je om een ontkenning te maken



Slide 2 - Tekstslide

Geen
Als je ook het woord 'een' kan gebruiken.

Hij koopt een ijsje.
Hij koopt geen ijsje.


Slide 3 - Tekstslide

Geen
Bij zelfstandige naamwoorden zonder lidwoord.

Zelfstandige naamwoorden?
Lidwoorden?

Hij heeft geld.                          De man heeft kinderen.
Hij heeft geen geld.              De man heeft geen kinderen.

Slide 4 - Tekstslide

Geen
Bij onbepaalde hoeveelheden.


Zij heeft geen idee.
Zij koopt geen suiker.



Slide 5 - Tekstslide

Niet 
Gebruik je bij werkwoorden

Ik zwem niet.
Ik ga vanmiddag niet voetballen.

Slide 6 - Tekstslide

Niet
Gebruik je bij eigenschappen.


Het grote huis.
Het huis is niet groot.

Slide 7 - Tekstslide

Niet
Gebruik je bij bepaalde woorden: plaats, tijd, of hulpwerkwoorden 

Hij komt niet morgen
Ik ga niet naar huis. 
Ik wil nog niet naar huis.

Slide 8 - Tekstslide

In principe gebruik je niet overal waar je geen geen gebruikt!

Slide 9 - Tekstslide

Welke zin is correct?
A
Ik heb vandaag niet tijd.
B
Ik heb vandaag geen tijd.

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Hij koop niet een nieuwe jas.
B
Hij koopt geen nieuwe jas.

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Hij is niet boos.
B
Hij is geen boos

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Wij hebben niet huiswerk gemaakt.
B
Wij hebben geen huiswerk gemaakt.

Slide 13 - Quizvraag

Jij hebt ... zin om te koken
A
niet
B
geen

Slide 14 - Quizvraag

Ik wil vandaag ... naar de winkel.
A
niet
B
geen

Slide 15 - Quizvraag

Wij doen ... mee met het spel.
A
niet
B
geen

Slide 16 - Quizvraag

Dit weer is ... fijn.
A
niet
B
geen

Slide 17 - Quizvraag

Wij kijken ... televisie.
A
niet
B
geen

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Link

Slide 20 - Link