7-2: Les 1 t/m 3: Wat is een debat en wat is een argument?

Welkom!
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
De komende weken gaan we aan de slag met het debat.

Doel van vandaag:
Aan het eind van deze les weet ik wat een debat is. 

Slide 2 - Tekstslide

Even warm worden!

Slide 3 - Tekstslide

Stelling: Je moet gevaccineerd zijn om te mogen vliegen.
A
EENS
B
ONEENS

Slide 4 - Quizvraag

Stelling: Je moet gevaccineerd zijn om te mogen vliegen.
Je heb eens of oneens geantwoord. Geef nu aan waarom je eens of oneens bent!

Slide 5 - Open vraag

Stelling: Alle festivals en feesten moeten t/m de zomervakantie van 2022 afgelast worden.
A
EENS
B
ONEENS

Slide 6 - Quizvraag

Stelling: Alle festivals en feesten moeten t/m de zomervakantie van 2022 afgelast worden. Je hebt eens of oneens geantwoord op deze stelling. Geef nu aan of je het eens of oneens bent.

Slide 7 - Open vraag

Debat

  • scherp geformuleerde stelling

  • overtuigen jury

  • duidelijke regels

  • eindoordeel op basis van vooraf afgesproken criteria
Discussie

  • al pratend positie innemen


  • overtuigen gesprekspartner

  • geen regels

  • eindoordeel op basis van gevoel

Slide 8 - Tekstslide

Het debat

Sprekers krijgen in een debat de tijd om hun mening toe te lichten. 
Het doel van een debat is om het publiek/de jury te overtuigen.
Het gaat dan niet om wie gelijk heeft, maar om wie het best zijn mening kan onderbouwen / het overtuigendst is.

Een debat is een discussie met regels.

Slide 9 - Tekstslide

Waarover heb jij wel eens een debat gezien?

Slide 10 - Open vraag

Doel en rollen
Een debat is een woordstrijd tussen twee partijen over een stelling.  De ene partij neemt een positief standpunt in , de andere partij neemt een negatief standpunt in  over een bepaalde mening of kwestie.

Om te debatteren moet je kunnen argumenteren!

Slide 11 - Tekstslide

Je kunt:
- je eigen standpunt verdedigen.
- het standpunt van de tegenpartij weerleggen.
- snel reageren op wat de tegenpartij naar voren brengt.
- goed presenteren.

Slide 12 - Tekstslide

Het debat
Lees blz. 3 en 4 uit je debatboekje

Slide 13 - Tekstslide

De vorm

Slide 14 - Tekstslide

Lees blz. 5

Slide 15 - Tekstslide

Wat moeten je nu doen?
Je weet nu als het goed is globaal wat het debat inhoudt. 
De komende lessen behandelen we de onderdelen van het debat stap voor stap. 

Slide 16 - Tekstslide

Planning debat

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik weet wat een goed argument is.
Ik weet wat een sterk argument inhoudt.
Ik kan zelf sterke argumenten maken.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een argument?
Een argument is een uitleg waarmee je de stelling bewijst (als je voor bent) of ontkracht (als je tegen bent).
 Argumenten zijn te herkennen aan signaalwoorden zoals:


Slide 19 - Tekstslide

Opdracht
Maak opdracht 1 op blz. 6 van je boekje. 

Slide 20 - Tekstslide

Hoe bedenk je een argument?
Als je gaat debatteren, is de ene groep voor en de andere groep tegen de stelling. Een stelling is eigenlijk een standpunt of een mening over hoe iemand vindt dat de wereld zou moeten zijn.

   

Slide 21 - Tekstslide

Hoe bedenk je een argument?
Maar hoe bedenk je die argumenten? Een goede manier is door drie vragen aan jezelf te stellen. De antwoorden op die vragen gebruik je voor je argumenten. Dit zijn de vragen:

  1.  Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
  2.  Wat zijn de voordelen of nadelen?
  3.  Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die komt door de stelling goed of slecht voor die mensen?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Opdracht
Lees bladzijde 8 uit je boekje.
Maak opdracht 2 op blz. 9.

Slide 24 - Tekstslide

Soorten argumenten
Er zijn verschillende soorten argumenten. Het belangrijkste verschil tussen deze soorten argumenten is dat er argumenten zijn waarin je gebruik maakt van feiten (objectief) en er zijn argumenten waarin je gebruik maakt van je mening, gevoel of overtuiging (subjectief). 

Slide 25 - Tekstslide

AUB

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag 
Bekijk het voorbeeld op blz. 12. 
Maak daarna opdracht 3 op blz. 12 en 13. 

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag
Kies met je groepje een van de volgende stellingen.
  • Een werkgever moet zijn personeel verplichten om met de fiets of het openbaar vervoer naar het werk te komen.
  • Als een docent examens kwijtraakt, moeten alle leerlingen een voldoende krijgen.
  • Wanneer een nieuw virus uitbreekt moet de Nederlandse grens direct worden gesloten voor toeristen.
  • Groepsopdrachten voor een cijfer moeten worden afgeschaft.
  • Zodra de generatie die WO II heeft meegemaakt is overleden, zijn 4 en 5 mei achterhaald.
  • De verantwoordelijkheid voor eerlijke kleding ligt bij de consument.

Slide 30 - Tekstslide