Taalcompleet A1 Thema 6

Taalcompleet A1 thema 6
Kleding
1 / 237
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 237 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Taalcompleet A1 thema 6
Kleding

Slide 1 - Tekstslide

Les 6.1: De jas, de broek, de schoenen

Slide 2 - Tekstslide

de tas
  • de tas - de tassen 
  • kan je dingen in doen
  • een tas kan je dragen
  • zin: Zij doet de boodschappen in de tas.

Slide 3 - Tekstslide

de trui
  • de trui -  de truien
  • zin: Mijn moeder breit een trui voor mij.
  • zin: Haar trui is zacht en blauw. 

Slide 4 - Tekstslide

Het overhemd
De man draagt een overhemd met strepen.
het hemd
Onder zijn trui draagt hij een hemd.

Slide 5 - Tekstslide

de sok / de sokken
Waar ga je sokken kopen?
een paar sokken
Ik draag een paar warme sokken.

Slide 6 - Tekstslide

de jas
  • kledingstuk voor buiten
  • over je kleding 
  • de jas - de jassen
  • zin: Ik heb een nieuwe jas aan.
  • zin: Mijn jas is kapot.

Slide 7 - Tekstslide

de schoen - de schoenen

Slide 8 - Tekstslide

de broek
  • kleding
  • de broek - de broeken
  • zin: Ik koop vandaag een nieuwe broek.
  • zin: Mijn broek is te groot.

Slide 9 - Tekstslide

het vest

Slide 10 - Tekstslide

1 schoen,
10 .........

Slide 11 - Open vraag

Maak een zin.

Slide 12 - Open vraag

Wat is dit?
4
A
een beroek
B
een boek
C
een boerk
D
een broek

Slide 13 - Quizvraag

Wat is dit?

A
rok
B
jas
C
broek
D
jurk

Slide 14 - Quizvraag

Oefenen in je boek:
Maak opdracht zelf:
 3, 4, 5, 6, 7, 8
We maken samen:
---
Praat samen:
2-9

Slide 15 - Tekstslide

6.2 "De" en "het"

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

 de of het
beantwoord de vragen; volgende dia's

Slide 18 - Tekstslide

............ jasje
A
het
B
de

Slide 19 - Quizvraag

........... schoenen
A
het
B
de

Slide 20 - Quizvraag

............... broekje?
A
het
B
de

Slide 21 - Quizvraag

............ rokje
A
het
B
de

Slide 22 - Quizvraag

................. truien
A
het
B
de

Slide 23 - Quizvraag

........... tassen (laatste vraag)
A
het
B
de

Slide 24 - Quizvraag

Oefenen in je boek:
Maak opdracht zelf:
 13, 
We maken samen:
11
Praat samen:
--

Slide 25 - Tekstslide

6.3 Kleding kopen

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Oefenen in je boek:
We luisteren naar de tekst en maken 15
Maak opdracht zelf:
 17, 18, 20, 21, 22, 
We maken samen:
19
Praat samen:
23

Slide 29 - Tekstslide

Les 6.4: ooi, aai, oei

Slide 30 - Tekstslide


A
roejen
B
roeien
C
roeijen
D
roeiien

Slide 31 - Quizvraag


A
gooijen
B
goojen
C
goien
D
gooien

Slide 32 - Quizvraag


A
draien
B
draajen
C
draaien
D
draaijen

Slide 33 - Quizvraag


A
aajen
B
aaijen
C
aaien
D
aien

Slide 34 - Quizvraag


A
koeien
B
koeijen
C
koejen
D
kooien

Slide 35 - Quizvraag


A
zwaien
B
zwaaien
C
zwaaijen
D
zwaajen

Slide 36 - Quizvraag


A
knoejen
B
knoeien
C
knoeijen
D
knooien

Slide 37 - Quizvraag


A
papegaaj
B
papegai
C
papegaai
D
papegaaij

Slide 38 - Quizvraag


A
groeien
B
groejen
C
groeijen
D
grooien

Slide 39 - Quizvraag


Slide 40 - Open vraag


Slide 41 - Open vraag


Slide 42 - Open vraag


Slide 43 - Open vraag


Slide 44 - Open vraag

Oefenen in je boek:
Maak opdracht
---
We maken samen:
26
Praat samen:
25

Slide 45 - Tekstslide

6.5: Wat draagt zij?

Slide 46 - Tekstslide

het werk
  • Je doet werk om geld te verdienen 
  • zin: Wat voor werk doe jij?
  • Plaats waar je werkt.
  • zin: Op mijn werk krijgen we nieuwe computers.
49

Slide 47 - Tekstslide

de laars
  • Een dichte hoge schoen
  • de laars - de laarzen
  • Zin: Ik koop laarzen, omdat ze warm zijn. 
  • Zin: Mijn vader koopt een laars in de winkel. 

Slide 48 - Tekstslide

vrij
  • je hoeft niet te werken 
  • je hoeft niet naar school
  • werkwoord: vrij hebben: ik heb vrij
  • zin: Ik heb veel vrije tijd.
  • zin: Ik heb vandaag vrij en ga de hele dag chillen. 

Slide 49 - Tekstslide

het pak
Als ik naar een bruiloft ga, draag ik een pak.
de knoop
Mijn jas heeft geen knopen maar een rits.

Slide 50 - Tekstslide

de kleren
  • de kleding 
  • zin: Ik doe mijn kleren aan.
  • zin: Ik doe mijn kleren uit.

Slide 51 - Tekstslide

kort
  • kort <---> lang
  • zin: Wat is je haar kort! Ben je bij de kapper geweest?
  • weinig tijd
  • zin: Hij is nog maar kort in Nederland. 

Slide 52 - Tekstslide

allebei



beide / twee personen
Sam en Kim hebben allebei een 10 gehaald voor het proefwerk.

Slide 53 - Tekstslide

de jurk
  • kledingstuk 
  • voor vrouwen
  • de jurk - de jurken
  • zin: Het is feest dus ik trek een mooie jurk aan.

Slide 54 - Tekstslide

Oefenen in je boek:
We lezen de tekst en maken 28
Maak opdracht zelf:
 29, 30, 33, 34
We maken samen:
31, 32
Praat samen:
35

Slide 55 - Tekstslide

Programma 25/03/2025
- Mededeling donderdag
- Toetsen terug + bespreken
- Woorddictee van thema 6 
- 6.5: samen nakijken
- 6.6: Welk/welke
- 6.7: Welke sieraden draagt zij?

Slide 56 - Tekstslide

Thema 6.6.
Welk? Welke?

Slide 57 - Tekstslide

Slide 58 - Tekstslide

Met welk en welke kun je een vraag stellen.

Welke smaak ijs vind je lekker?
Welk huis is van jou?
Welk vest vind je leuk?
Welke pen schrijft goed?

Slide 59 - Tekstslide

Slide 60 - Tekstslide

Welk of welke?
___ jaar is het?
A
Welk
B
Welke

Slide 61 - Quizvraag

Welk of welke?
____ fruit vind jij lekker?
A
Welk
B
Welke

Slide 62 - Quizvraag

Welk of welke?
___ kleur vind jij leuk?
A
Welk
B
Welke

Slide 63 - Quizvraag

Welk of welke?
___ dag is het vandaag?
A
Welk
B
Welke

Slide 64 - Quizvraag

Welk of welke?
___ jongen is lief?
A
Welk
B
Welke

Slide 65 - Quizvraag

Welk of welke?
___ meisje is aardig?
A
Welk
B
Welke

Slide 66 - Quizvraag

Welk of welke?
____ muziek vind jij leuk?
A
Welk
B
Welke

Slide 67 - Quizvraag

Oefenen in je boek:
Maak opdracht zelf:
 38
We maken samen:
37
Praat samen:
39. 40

Slide 68 - Tekstslide

6.7 Welke sieraden draagt zij?

Slide 69 - Tekstslide

Oefenen in je boek:
We lezen de tekst en maken 42
Maak opdracht zelf:
 43, 44, 45, 46, 47, 48,
We maken samen:
50
Praat samen:
49

Slide 70 - Tekstslide

Woorden herhalen

Slide 71 - Tekstslide

Kleding pas je in .........

Slide 72 - Tekstslide

Wie is dit? 

Slide 73 - Tekstslide

Wat draagt deze man?

Slide 74 - Tekstslide

Wat draagt de vrouw?

Slide 75 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 76 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 77 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 78 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 79 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 80 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 81 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 82 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 83 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 84 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 85 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 86 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 87 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 88 - Tekstslide

Wat draagt zij om haar pols?

Slide 89 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 90 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 91 - Tekstslide

Programma 01/04/2025
- Hoe gaat het? 
- Woorddictee
- 6.7: Opdrachten bespreken
- 6.8: De rok is kapot
-6.9: Ik wil, wij willen: opdrachten bespreken

Slide 92 - Tekstslide

6.7 Welke sieraden draagt zij?

Slide 93 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 94 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 95 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 96 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 97 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 98 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 99 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 100 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 101 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 102 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 103 - Tekstslide

Wat draagt zij om haar pols?

Slide 104 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 105 - Tekstslide

Wat is dit?

Slide 106 - Tekstslide

Oefenen in je boek:
We kijken de opdrachten samen na:
Maak opdracht zelf:
 43, 44, 45, 46, 47, 48,
We maken samen:
50
Praat samen:
49

Slide 107 - Tekstslide

6.8: De rok is kapot
Een kledingstuk ruilen

Slide 108 - Tekstslide

Oefenen in je boek:
We luisteren samen naar de tekst en maken opdracht 52
Maak opdracht zelf:
54, 55, 58, 59
We maken samen:
56,57
Praat samen:
60

Slide 109 - Tekstslide

Programma 03/04/2025

- 6.9: Herhalen "ik wil, wij willen"
- 6.10: De tijd
- 6.11: Is de winkel open?
- 6.12: Hoe laat is het?

Slide 110 - Tekstslide

6.9: Ik wil, wij willen 
We leren over het werkwoord "willen" gebruiken

Slide 111 - Tekstslide

Willen is een onregelmatig werkwoord


Slide 112 - Tekstslide

Wij ___ een nieuw huis.
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 113 - Quizvraag

Hij ___ een groot gezin.
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 114 - Quizvraag

___ u op de eerste verdieping wonen?
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 115 - Quizvraag

Maren ___ een boterham met kaas.
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 116 - Quizvraag

U ___ nieuwe kleren.
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 117 - Quizvraag

____ jij de bon?
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 118 - Quizvraag

Schrijf de goede vorm van willen:
Wij ____ graag een ijsje.

Slide 119 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van willen:
Mulan ___ rijst met kip eten.

Slide 120 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van willen:
Mijn broertje ___ geen groente eten.

Slide 121 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van willen:
___ u een glas water?

Slide 122 - Open vraag

Oefenen in je boek:

Maak opdracht zelf:
62, 63, 64, 65
We maken samen:
--
Praat samen:
--

Slide 123 - Tekstslide

6.10: De tijd
Je oefent met hele uren, halve uren en kwartieren

Slide 124 - Tekstslide

Klokkijken 
 
We leren: 
  • de hele uren 
  • de halve uren 
  • de kwartieren 
op de klok te benoemen en te tekenen

Slide 125 - Tekstslide

het kwartier
15 minuten

het kwartier => de kwartieren

Slide 126 - Tekstslide

de ochtend
  • begin van de dag
  • tussen 06:00 tot 12:00

  • de ochtend - de ochtenden

  • zin: Ik begin de ochtend met een ontbijt.
  • zin: Deze ochtend is erg koud. 

Slide 127 - Tekstslide

de middag 
  • in/tijdens de middag
  • 's middags
  • van 12:00 tot 18:00 uur
  • zin: De leerlingen zijn            's middags vrij. 

Slide 128 - Tekstslide

de avond
  • in/tijdens de avond
  • 's avonds
  • dagdeel van 18.00 - 00.00 uur
  • zin: Ik drink 's avonds altijd thee.
  • zin: 's Avonds is het donker. 

Slide 129 - Tekstslide

de nacht
  • in de nacht
  • 's nachts
  • van 0.00 - 6.00 uur
  • zin: Ik droom in de nacht. 

Slide 130 - Tekstslide

Hoe laat is het?

Slide 131 - Tekstslide

duren
hoe lang iets blijft of doorgaat.

🔹 Voorbeeldzinnen :
De les duurt één uur.
Hoe lang duurt de film?
De vakantie duurt twee weken.

Slide 132 - Tekstslide

09.30 uur
A
B
C
D

Slide 133 - Quizvraag

14.00 uur
A
B
C
D

Slide 134 - Quizvraag

Het is negen uur.
A
B
C
D

Slide 135 - Quizvraag

uur

A
uren
B
urren
C
uuren
D
uurren

Slide 136 - Quizvraag

Hoeveel secondes heeft een minuut?
A
15
B
30
C
60
D
100

Slide 137 - Quizvraag

Tot hoe laat duurt de avond?
A
0.00 uur
B
6.00 uur
C
12.00 uur
D
18.00 uur

Slide 138 - Quizvraag

Hoe laat begint de ochtend?
A
0.00 uur
B
6.00 uur
C
12.00 uur
D
18.00 uur

Slide 139 - Quizvraag

Hoeveel minuten heeft een uur?
A
10
B
30
C
60
D
100

Slide 140 - Quizvraag

Hoeveel minuten heeft een half uur?
A
10
B
30
C
60
D
100

Slide 141 - Quizvraag

Hoeveel minuten heeft een kwartier?
A
15
B
30
C
60
D
100

Slide 142 - Quizvraag

Hoe laat begint de middag?
A
0.00 uur
B
6.00 uur
C
12.00 uur
D
18.00 uur

Slide 143 - Quizvraag

Tot hoe laat duurt de nacht?
A
0.00 uur
B
6.00 uur
C
12.00 uur
D
18.00 uur

Slide 144 - Quizvraag

Oefenen in je boek:

Maak opdracht zelf:
67, 68, 69, 70, 72, 73, 76
We maken samen:
71, 75, 77
Praat samen:
78

Slide 145 - Tekstslide

Thema 6.11: Is de winkel open?
Je leert de tijdens lezen en gebruiken.

Slide 146 - Tekstslide

Wat koop je allemaal in de winkel?

Slide 147 - Woordweb

spullen
  • = verschillende dingen
  • verkleinwoord: spulletjes
  • Zin: Wil jij je spullen uit de kast pakken?
  • Zin: Waar zijn de spullen van Mohammed?

Slide 148 - Tekstslide

open
  • open <----> dicht
  • zin: Het is warm in de klas. Zet het raam maar open

Slide 149 - Tekstslide

gesloten
= Dicht
= Niet open
Zin: de supermarkt is op zondag gesloten
Zin: De school is gesloten, want het is vakantie!

Slide 150 - Tekstslide

behalve
  • maar niet
  • uitgezonderd
  • zonder
  • Zin: Iedereen mocht naar huis, behalve ik.

Slide 151 - Tekstslide

brengen
  • pakken en meenemen
  • sturen
  • Zin: Ik breng mijn zusje met de auto naar werk. 
  • Zin: De juf brengt cadeautjes voor de kinderen. 

Slide 152 - Tekstslide

ophalen
  • Mijn vader gaat mijn zusje
    van school ophalen.
  • knipwerkwoord:
    ik haal op, wij halen op.
  • Zin: Ik haal mijn zusje op
  • Zin: Wij halen onze boeken op van school. 

Slide 153 - Tekstslide

de feestdag
  • een dag waarop je een feest hebt
  • is vaak elk jaar;
  • niet altijd op dezelfde datum!
  • zin: Op de foto zie je een Nederlandse feestdag.

Slide 154 - Tekstslide

bestellen
  • iets laten komen en daarvoor betalen
  • je kunt eten bestellen en ook dingen bestellen
  • Zin: Via de telefoon wil ik graag eten bestellen.
  • Zin: Wij bestellen onze meubels online.

Slide 155 - Tekstslide

online
  • verbonden met het internet
  • zin: Zullen we chatten? Ik ben nu online

Slide 156 - Tekstslide

toch
"Toch" gebruik je als je iets zegt dat anders is dan je verwachtte of als je iets bevestigt
zinnen:
Het regent, maar we gaan toch naar buiten.
Ik dacht dat hij niet zou komen, maar hij is toch gekomen.







Slide 157 - Tekstslide

openingstijden
Openingstijden zijn de uren waarin een winkel, restaurant of bedrijf open is; je kan er naartoe gaan.

Voorbeeldzinnen:
🔹De openingstijden van de winkel zijn van 9 uur tot 18 uur.
🔹We willen weten wat de openingstijden van het museum zijn.

Slide 158 - Tekstslide

Oefenen in je boek:
We lezen de tekst en maken opdracht 80
Maak opdracht zelf:
 81, 82, 83, 84, 85, 86
We maken samen:
--
Praat samen:
87

Slide 159 - Tekstslide

Programma 08/04/2025
- Mededeling vakantiedagen
- Huiswerk bespreken
- 6.10: opdracht 78 klassikaal
- 6.11: bespreken en opdrachten nakijken
- 6.12: Hoe laat is het?
- 6.13: Duizend, miljoen, miljard

Slide 160 - Tekstslide

Thema 6.12: Hoe laat is het?
Je leer de klok lezen en zeggen hoe laat het is.

Slide 161 - Tekstslide

Oefenen in je boek:

Maak opdracht zelf:
 89, 91, 92
We maken samen:
93
Praat samen:

Slide 162 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
16.50

Slide 163 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
11.05

Slide 164 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
14.45

Slide 165 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
23.10

Slide 166 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
9.55

Slide 167 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
21.50

Slide 168 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
3.15

Slide 169 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
17.55

Slide 170 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
11.10

Slide 171 - Tekstslide

6.12: Hoe laat is het?
20.45

Slide 172 - Tekstslide

Thema 6.13: Duizend, miljoen, miljard
Je leert over de grote getallen.

Slide 173 - Tekstslide

ongeveer
  • dit woord gebruik je om te zeggen dat je iets niet precies weet, bijvoorbeeld hoe groot, veel, ver of zwaar iets is;
  • zin: Ik denk dat ik ongeveer 1000 euro op mijn rekening heb staan.

Slide 174 - Tekstslide

precies
  • juist
  • nauwkeurig

  • zin: Deze plank is precies twee meter lang.
  • zin: Die telefoon kost precies honderd euro.

Slide 175 - Tekstslide


10    tien
20   twintig
30   dertig
40   veertig
50   vijftig
60   zestig
70   zeventig
80   tachtig
90   negentig
100                      honderd
1000                    duizend
10.000                 tienduizend
100.000               honderdduizend
1.000.000            1 miljoen
1.000.000.000    1 miljard

Slide 176 - Tekstslide

Getallen 100 - 1000

Slide 177 - Tekstslide

0 - nul
1 - een
2 - twee
3 - drie
4 - vier
5 - vijf
6 - zes
7- zeven
8 - acht
9 - negen
10 - tien
Getallen leren 100 - 1000

11 - elf
12 - twaalf
13 - dertien
14 - veertien
15 - vijftien
16 - zestien
17 - zeventien
18 - achttien
19 - negentien
20 - twintig


10 - tien
20 - twintig
30 - dertig
40 - veertig
50 - vijftig
60 - zestig
70 - zeventig
80 - tachtig
90 - negentig
100 - honderd

Slide 178 - Tekstslide


een-en-twintig
eenentwintig
Tientallen
21

Slide 179 - Tekstslide


vijf-en-tachtig
vijfentachtig
Tientallen
85

Slide 180 - Tekstslide


acht-en-tachtig
achtentachtig
Tientallen
88

Slide 181 - Tekstslide


drie-en-veertig
drieënveertig
Tientallen
43

Slide 182 - Tekstslide

100 - honderd
200 - tweehonderd
300 - driehonderd
400 - vierhonderd
500 - vijfhonderd
600 - zeshonderd
700 - zevenhonderd
800 - achthonderd
900 - negenhonderd
1000 - duizend
Honderdtallen

Slide 183 - Tekstslide


honderd-drie-en-veertig
honderddrieënveertig
Honderdtallen
143

Slide 184 - Tekstslide


vijfhonderd-zestien
vijfhonderdzestien
Honderdtallen
516

Slide 185 - Tekstslide


tweehonderd-een-en-zeventig
tweehonderdeenenzeventig
Honderdtallen
271

Slide 186 - Tekstslide


driehonderd-acht-en-veertig
driehonderdachtenveertig
Honderdtallen
348

Slide 187 - Tekstslide


achthonderd-vijf-en-twintig
achthonderdvijfentwintig
Honderdtallen
825

Slide 188 - Tekstslide


tweehonderd-negen
tweehonderdnegen
Honderdtallen
209

Slide 189 - Tekstslide


vijfhonderd-een
vijfhonderdeen
Honderdtallen
501

Slide 190 - Tekstslide

Programma 10/04/2025
- Welkom allemaal
- 6.13: Duizend, miljoen, miljard extra oefenen
- 6.14: Kleren wassen
- 6.15: Hoe laat is het?

Slide 191 - Tekstslide

Oefenen in je boek:
Maak opdracht zelf:
 95, 97, 98, 
We maken samen:
96, 100
Praat samen:
101, 102,

Slide 192 - Tekstslide


Slide 193 - Open vraag


Slide 194 - Open vraag


Slide 195 - Open vraag


Slide 196 - Open vraag


Slide 197 - Open vraag

Nu zonder hulp

Slide 198 - Tekstslide

284

Slide 199 - Open vraag

731

Slide 200 - Open vraag

193

Slide 201 - Open vraag

999

Slide 202 - Open vraag

Nu omgekeerd

Slide 203 - Tekstslide

zeshonderdnegenendertig

Slide 204 - Open vraag

drieëntachtig

Slide 205 - Open vraag

vijfhonderdeen

Slide 206 - Open vraag

honderdeenenzeventig

Slide 207 - Open vraag

duizend

Slide 208 - Open vraag

Thema 6.14: 
Je leert belangrijke woorden over "de was doen".

Slide 209 - Tekstslide

Oefenen in je boek:
We luisteren samen naar de tekst en maken opdracht: 104
Maak opdracht zelf:
 106, 107, 108, 110, 111, 112
We maken samen:
---
Praat samen:
109

Slide 210 - Tekstslide

6.15 Hoe laat is het? (2) video

Slide 211 - Tekstslide

6.15: Hoe laat is het?
5 en 10 minuten voor / over het hele uur
5 en 10 minuten voor / over het halve uur

Slide 212 - Tekstslide

Weet je nog?

  • Analoog klokkijken is met wijzers.
  • De grote wijzer wijst de minuten aan.
  • De kleine wijzer wijst de uren aan.
  • Bij het hele uur staat de grote wijzer op de 12
  • Bij het halve uur staat de grote wijzer op de 6.
  • Als het kwart over is, staat de grote wijzer op de 3.
  • Als het kwart voor is, dan staat de grote wijzer op de 9
  • Digitaal klokkijken is met cijfers.

Slide 213 - Tekstslide

Weet je nog?
  • 1 uur = 60 minuten
  • half uur = 30 minuten
  • kwartier = 15 minuten (kwart voor en kwart over)
  • 1 minuut = 60 seconden 
  • 1 etmaal = 24 uren

Slide 214 - Tekstslide

Vandaag leer ik:
  • 5 en 10 minuten voor het hele uur 

  • 5 en 10 minuten over het hele uur

  • 5 en 10 minuten voor het halve uur

  • 5 en 10 minuten over het halve uur

Slide 215 - Tekstslide

We gaan nu kijken naar een filmpje waar we de 5 en 10 (minuten) voor/over bespreken.

https://leren.kleurrijker.nl/mod/quiz/attempt.php?attempt=120817892&cmid=7770

Slide 216 - Tekstslide


Hoe laat is het?
A
9 uur
B
kwart voor 12
C
10 over half 12
D
kwart over 12

Slide 217 - Quizvraag

Op welke klok is het kwart over 1?
A
B
C
D

Slide 218 - Quizvraag

Hoe laat is het hier?
A
10 voor 10
B
10 uur
C
half 10
D
10 over 10

Slide 219 - Quizvraag


Hoe laat is het hier?
A
7 uur
B
5 over 11
C
5 over half 12
D
5 voor 12

Slide 220 - Quizvraag


Hoe laat is het hier?
A
10 voor 9
B
10 over 9
C
kwart voor 10
D
kwart over 10

Slide 221 - Quizvraag

Op welke klok is het 5 voor 4?
A
B
C
D

Slide 222 - Quizvraag


Hoe laat is het hier?
A
10 over half 6
B
10 over half 5
C
10 voor half 5
D
10 voor half 6

Slide 223 - Quizvraag


Hoe laat is het hier?
A
10 voor half 3
B
10 over half 3
C
5 over half 3
D
kwart voor 3

Slide 224 - Quizvraag


Hoe laat is het hier?
A
5 voor half 5
B
5 over half 7
C
5 voor half 6
D
5 voor half 7

Slide 225 - Quizvraag

Op welke
klok is het
5 voor 1?

A
klok 1
B
klok 2
C
klok 3
D
klok 4

Slide 226 - Quizvraag

Op welke klok
is het
10 over half 1

A
klok 1
B
klok 2
C
klok 3
D
klok 4

Slide 227 - Quizvraag

Welke klok
hoort erbij?

10 voor half 3
A
klok 1
B
klok 2
C
klok 3
D
klok 4

Slide 228 - Quizvraag

Welke klok
hoort erbij?

10 over half 8
A
klok 1
B
klok 2
C
klok 3
D
klok 4

Slide 229 - Quizvraag

  • Nu ga je oefenen op je werkblad.
  • Je oefent met de analoge klok. 
  • Je oefent de doelen:                                                                                        5 en 10 voor/over het hele uur                                                                    5 en 10 voor/over het halve uur.
  • Succes!

Slide 230 - Tekstslide

Slide 231 - Tekstslide

Les 15/04/2025
- Woorddictee
- Grammatica van zinnen: antwoord op de vragen
- Herhalen les 6: Kahoot

Slide 232 - Tekstslide

1. Woorddictee

Slide 233 - Tekstslide

2. Beantwoord de vragen

Slide 234 - Tekstslide

Geef antwoord in hele zinnen:
  • Hoe laat kom jij uit bed?
  • Wat eet jij voor het ontbijt? 
  • Waarom ga jij naar school?
  • Hoe laat begint de pauze?
  • Hoe lang duurt de pauze?

Slide 235 - Tekstslide

Geef antwoord in hele zinnen:
  • Hoe laat is de les klaar?
  • Waar eet jij lunch?
  • Hoe laat eet jij avondeten?
  • Drink jij graag koffie?
  • Hoe laat ga jij naar bed?

Slide 236 - Tekstslide

Kahoot
Herhaling thema 6

Slide 237 - Tekstslide