Passive en adjectives vs adverbs

Vul de passive in:
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vul de passive in:

Slide 1 - Tekstslide

Our planet _________
(to wrap) in a mass of gases, called the atmosphere.

Slide 2 - Open vraag

All NASA missions _______________
(to finance) by the US Government.

Slide 3 - Open vraag

Just now I ____________
(to tell) to wait here for the tour guide.

Slide 4 - Open vraag

___ that letter _____ to me yesterday?
vul de passive in van to write.

Slide 5 - Open vraag

Six shrimp __________ by Johnny at dinner.
vul de passive in van to eat.

Slide 6 - Open vraag

The savannah _____________ by beautiful giraffes.
vul de passive in van to roam

Slide 7 - Open vraag

When the car broke down, the flat tire ___________ by Sue.
vul de passive in van: to NOT change

Slide 8 - Open vraag

De regels
In bevestigende zinnen: lijdend voorwerp + am/are/is/was/were + voltooid deelwoord.
(the savannah is roamed)

In vragende zinnen: am/are/is/was/were + lijdend voorwerp + voltooid deelwoord.
(was that letter written)

In ontkennende zinnen: lijdend voorwerp + am/are/is/was/were + not + voltooid deelwoord.
(The flat tire wasn't/was not changed)

Slide 9 - Tekstslide

The children protested ..
A
loud
B
loudly

Slide 10 - Quizvraag

The boy ran .. fast
A
incredible
B
incredibly

Slide 11 - Quizvraag

That necklace looks ..
A
beautiful
B
beautifully

Slide 12 - Quizvraag

Samenvattend:
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord, werkwoord of ander bijwoord.

Slide 13 - Tekstslide

Let op!
Het kan zijn dat je het verwarrend vindt dat in de zin The man is angry, angry iets zegt over het zelfstandig naamwoord en niet over het werkwoord (to be angry).

Dat komt doordat to be een koppelwerkwoord is. Het geeft een link aan tussen het zelfstandig naamwoord en het bijvoeglijk naamwoord. Andere werkwoorden: to seem (lijken) , to feel (zich voelen) , to look (eruitzien) , to smell (ruiken) , to sound (klinken), to taste (smaken)

Slide 14 - Tekstslide

That rose smells very .. (sweet)

Slide 15 - Open vraag

I climbed those walls ... (fast)

Slide 16 - Open vraag

She's .. (desperate) looking for her ring.

Slide 17 - Open vraag

she performed it .. (earnest) and .. (effective)

Slide 18 - Open vraag

they've done ... (good)

Slide 19 - Open vraag