werkwoordspelling les 2: werkwoorden uit het Engels, het voltooid deelwoord en VD BN

Nederlands
Werkwoordspelling

Les 2:

VWO 3
 P1 2021-2022
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Werkwoordspelling

Les 2:

VWO 3
 P1 2021-2022

Slide 1 - Tekstslide

terugblik
...je weet hoe je de persoonsvorm kunt vinden in een zin.
...je weet hoe je de persoonsvorm moet vervoegen in de tegenwoordige tijd en verleden tijd.

Slide 2 - Tekstslide

vooruitblik
...weet je hoe je werkwoorden in het Engels vervoegt (aanvulling op de vorige les)
... weet je welke regel je toepast bij het voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
...weet je in welke werkwoordsvorm (die we tot nu toe hebben behandeld) je extra oefening kunt gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (VD)
‘Voltooid’ wil zeggen: het ligt achter je, oftewel het is ge-weest.

Bij zwakke werkwoorden eindigt het voltooid deelwoord op ‘–d’ of ‘-t’. Zit de laatste letter van de stam wel in ‘t sexy-fokschaap, dan eindigt het op ‘-t’; zo niet op ‘-d’:

INF      faxen         mailen
 VD       gefaxt        gemaild

Bij sterke werkwoorden verandert de vorm:
INF    lopen            worden
VD.    gelopen      geworden
 


Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden uit het Engels
  • Werkwoorden die oorspronkelijk uit het Engels komen en zijn vernederlandst vervoegen we op dezelfde manier als andere Nederlandse werkwoorden.

Uitzondering:
  • We voegen een extra –e toe als dat nodig is voor de uitspraak.
  • We laten een medeklinker staan als dat nodig is voor de uitspraak.

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden uit het Engels
Extra –e i.v.m. uitspraak

Hele werkwoord        racen
Stam                               rac
Ik-vorm                          race
Ik-vorm + t                    racet

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden uit het Engels
2 medeklinkers einde ik-vorm i.v.m. Engelse uitspraak

Hele werkwoord        paintballen        
Stam                               paintball
Ik-vorm                          paintball
Ik-vorm + t                    paintballt

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak slide 9 t/m 18

Slide 8 - Tekstslide

…….(saven) hij je werkstuk op de harde schijf?

Slide 9 - Open vraag

Op die gladde weg langs het kanaal……….(skaten) mijn vriendje het liefst.

Slide 10 - Open vraag

Mijn vader……..(downloaden) elke dag wel een paar nieuwe liedjes.

Slide 11 - Open vraag

De docenten aardrijkskunde en Engels……….(carpoolen) elke dag met elkaar.

Slide 12 - Open vraag

………(rugbyen) je weleens met je vrienden?

Slide 13 - Open vraag

Op het veld achter school……(hockeyen) de klas van mijn zus.

Slide 14 - Open vraag

……..(grillen) jij die kip altijd boven de barbecue.

Slide 15 - Open vraag

De journalist …….(interviewen) mij voor de derde keer.

Slide 16 - Open vraag

Jouw team…….(scoren) nog geen punt, dit seizoen!

Slide 17 - Open vraag

Jason…….(barbecueën) het liefst in de achtertuin van zijn villa.

Slide 18 - Open vraag

Het VD gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
Schrijf het zo kort mogelijk!        ( in tegenstelling tot de pv vt)

De verklede man                (pv vt: De man verkleedde zich)        
Het gestorte geld                (pv vt: Het vliegtuig stortte neer)

Maar:
Eindigt het vd op –en?                                     Het glas is gebroken
Dan eindigt het vd als bn ook op –en        Het gebroken glas

Slide 19 - Tekstslide

Het VD gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
Let op: de uitspraak moet wel blijven kloppen

De bekladde muur  -->  schrijf je met dubbel –d, omdat de uitspraak anders niet meer klopt.

Dus :
VD BN schrijf je zo kort mogelijk mits de uitspraak blijft kloppen.

Slide 20 - Tekstslide

Het VD gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
-e wordt toegevoegd i.v.m. de uitspraak

Ik ski en hij skiet (-e wordt toegevoegd i.v.m. de uitspraak)

Waarom ‘ik skiede’ en ‘wij skieden’ i.p.v. ‘ik skide’ en ‘wij skiden’?
De uitspraak is geen probleem.

Maar: na een –ie klank volgt in het Nederlands het achtervoegsel -de


Slide 21 - Tekstslide

Hetzelfde geldt voor de werkwoorden taxiën en wifiën.

Ik taxi / wifi
Hij taxiet /wifiet (i.v.m. de uitspraak)
Ik taxiede / wifiede  (i.v.m. het achtervoegsel –de)
Wij taxieden / wifieden (i.v.m. het achtervoegsel –de)

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak slide 24 t/m 30

Slide 23 - Tekstslide

de ______________________ wedstrijd (winnen)

Slide 24 - Open vraag

de ______________________ weg (verbreden)

Slide 25 - Open vraag

het ______________________ huis (schilderen)

Slide 26 - Open vraag

het ______________________ werk (verrichten)

Slide 27 - Open vraag

het ______________________ proefwerk (nakijken)

Slide 28 - Open vraag

de ______________________ tegenstanders (haten)

Slide 29 - Open vraag

de ______________________ ramen (wassen)

Slide 30 - Open vraag

oefenen
Maak slide 32 t/m 40

Slide 31 - Tekstslide

De geluidsoverlast is ... (verergeren) nu de buurman de kwaliteit van zijn stereo-
installatie .. . (verbeteren) heeft.

Slide 32 - Open vraag

Wie wat .. . (bewaren), die heeft wat!

Slide 33 - Open vraag

Olga was als laatste ... (finishen) en .. . (knarsen) daarom met haar tanden.

Slide 34 - Open vraag

Als je het zo ... (beschouwen), ... (belanden) veel jongeren vroeger op het verkeerde
feestje.

Slide 35 - Open vraag

Dat jij je mening zo snel ... (veranderen), heeft mij wel wat ... (verbazen).

Slide 36 - Open vraag

De jarige ... (wachten) niet tot alle kaarsjes waren ... (doven) voor hij een hapje nam.

Slide 37 - Open vraag

Stefan heeft veel tijd ... (besparen), doordat hij zijn aandacht ... (richten) op wat echt
belangrijk is.

Slide 38 - Open vraag

Het briefje ... (melden) gistermorgen dat er een bijeenkomst zou worden
... (organiseren).

Slide 39 - Open vraag

Het aantal plaatsen is .. . (begrenzen), dus als het je echt ... (interesseren), moet je snel zijn.

Slide 40 - Open vraag

Ik weet hoe ik een werkwoord moet vervoegen.
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag