Woordenschat H3

Woordenschat
Hoofdstuk 3
Taaltrucjes
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Hoofdstuk 3
Taaltrucjes

Slide 1 - Tekstslide

Letterlijk en figuurlijk
  • Letterlijk: zeg precies wat je bedoelt
Toen hij boos was, gooide hij zijn pet op tafel.

  • Figuurlijk: je bedoelt iets anders met wat je zegt
Hij doet niets aan school. Hij gooit er met de pet naar.

Slide 2 - Tekstslide

Hij staat met de mond vol tanden.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 3 - Quizvraag

Jouw kamer is een zwijnenstal!
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 4 - Quizvraag

Jouw broertje is een rotventje.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 5 - Quizvraag

Overdrijving
  • Dit is al de honderste keer dat je te laat komt.
  • Ik sterf van de honger.

Om meer indruk te maken, laat je dingen (véél) erger klinken.

Slide 6 - Tekstslide

Understatement
  • Ik had een 1 voor de toets, dus ik heb wel een paar foutjes gemaakt.
  • Die jongen kan een aardig balletje trappen.

Iets afzwakken, waardoor iets minder erg/bijzonder klinkt.

Slide 7 - Tekstslide

Taalgrapje
  • Tegen een stil iemand: 'Je kletst me weer de oren van de kop'. 
  • De tandarts keek of hij nog een gaatje in zijn agenda had.

De uitspraak is een soort 'grapje'; soms spottend (kwetsend)

Slide 8 - Tekstslide

Hij kan best goed tekenen.
A
taalgrap
B
understatement
C
overdrijving

Slide 9 - Quizvraag

De jongen is zijn been verloren, maar zet toch zijn beste beetje voor.
A
taalgrap
B
understatement
C
overdrijving

Slide 10 - Quizvraag

In die broek lijk je moddervet.
A
taalgrap
B
understatement
C
overdrijving

Slide 11 - Quizvraag

Die mascara staat u niet echt mooi.
A
taalgrapje
B
understatement
C
overdrijving

Slide 12 - Quizvraag