V5 2.3 de balans

Stel, je begint een bedrijf dat fietsen verkoopt

Wat heb je allemaal nodig? 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Stel, je begint een bedrijf dat fietsen verkoopt

Wat heb je allemaal nodig? 

Slide 1 - Tekstslide

De balans
Op een balans staan voorraadgrootheden: 
je kunt ze meten op een bepaald moment

Op een begroting staan stroomgrootheden: 
kosten en opbrengsten over een
bepaalde periode

Slide 2 - Tekstslide

Activa

Gebouw
Auto
Kassa
Fietsen
Onderdelen
Kasgeld
Bankrekening
Passiva

Spaargeld (Eigen vermogen)

Lening (vreemd vermogen)

Slide 3 - Tekstslide

De balans

Slide 4 - Tekstslide

Balansmutaties
  • Een balans laat een momentopname zien.
      Die momentopname is vaker dan 1x

  • Balans per 1 januari, per 1 februari etc. 

  • Die balans verandert door de periode heen met kosten, opbrengsten, uitgaven en ontvangsten. 

Slide 5 - Tekstslide

Balansmutaties: voorbeelden
  • Als de balans verandert, verandert hij
      altijd op (minstens) twee plekken
  • Zo blijft de balans ook in de nieuwe situatie in balans

- Op 3 januari wordt er een nieuwe voorraad ingekocht met het geld dat op de bank staat
- Op 6 januari wordt een nieuwe lening afgesloten

Slide 6 - Tekstslide

Balansmutaties: voorbeelden
9 jan: Er wordt een nieuwe machine gekocht
voor 20 (x1000).
Activa:                                                              Passiva:
Machines +20                                               -      
Geldmiddelen -20

Totaal links +0                                              Totaal rechts +0

Slide 7 - Tekstslide

Balansmutaties: voorbeelden
20 jan: er wordt 5 (x1000) afgelost op de
hypothecaire lening 
Activa:                                                              Passiva:
                                                    
Geldmiddelen -5                                        VV lang -5

Totaal links -5                                              Totaal rechts -5

Slide 8 - Tekstslide

Debiteuren en crediteuren
  • Soms wordt er ook op rekening gekocht: de producten worden al geleverd maar er is nog niet betaald

  • Debiteuren: mensen moeten jou nog betalen voor producten die je al geleverd hebt.

  • Crediteuren: jij moet je leveranciers nog betalen voor de producten die je al hebt.

Slide 9 - Tekstslide

Tijd om het zelf te proberen!
Twee checks voor het lesdoel, twee moeilijkere vragen.

Slide 10 - Tekstslide

Er wordt een nieuwe auto gekocht van het geld dat op de bank staat.
A
Vaste activa omhoog, geldmiddelen omlaag
B
Vaste activa omhoog, geldmiddelen omhoog
C
Vaste activa omlaag, geldmiddelen omlaag
D
Vlottende activa omhoog, geldmiddelen omhoog

Slide 11 - Quizvraag

Er wordt een nieuwe lening afgesloten die binnen een jaar moet worden afgelost
A
Geldmiddelen omhoog, VV lang omhoog
B
Geldmiddelen omlaag, VV lang omlaag
C
Geldmiddelen omhoog, VV kort omhoog
D
Geldmiddelen omlaag, VV kort omlaag

Slide 12 - Quizvraag

Een bedrijf maakt winst en betaalt dit niet direct uit
A
Geldmiddelen omhoog
B
Geldmiddelen omhoog, Vaste activa omlaag
C
Geldmiddelen omhoog, EV omhoog
D
Geldmiddelen omhoog, Voorraad omlaag

Slide 13 - Quizvraag

Er wordt een nieuwe voorraad ingekocht, en er wordt afgesproken dat het bedrijf later betaalt
A
Vaste activa omhoog, Geldmiddelen omlaag
B
Vlottende activa omhoog, VV lang omhoog
C
Vlottende activa omhoog, VV kort omhoog
D
Vlottende activa omhoog, geldmiddelen omlaag

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag

Maken opgaven 23 t/m 29

Pas huiswerk voor volgende week donderdag

Slide 15 - Tekstslide