6.1 Krachten en beweging 2B Soorten krachten

Kracht & Beweging 
Hoofdstuk 6 - 2 Basis
Paragraaf 6.1 - Soorten krachten
Docent S.L. Kramer
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
naskNatuurkunde+1Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kracht & Beweging 
Hoofdstuk 6 - 2 Basis
Paragraaf 6.1 - Soorten krachten
Docent S.L. Kramer

Slide 1 - Tekstslide

2 Basis
Hoofdstuk 6 Kracht & Beweging

  1. Soorten krachten
  2. Snelheid
  3. Veilig rijden
  4. Veiligheid in het verkeer
  5. Beweging overbrengen

Slide 2 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten


  • Je kunt een voorbeeld geven van een kracht waarvan je de uitwerking wel/niet kunt zien.
  • Uitleggen hoe een kracht de richting, de snelheid en vorm van een voorwerp kan veranderen.
  • Je kunt de kracht benoemen waarmee de aarde voorwerpen aantrekt.
  • Je kunt het verband geven tussen de zwaartekracht en de massa van een voorwerp.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen de massa en het gewicht van een voorwerp.
  • (Je kunt vertellen hoeveel zwaartekracht er op een voorwerp van 1 kg werkt).
  • (Je kunt uitleggen hoe een krachtmeter werkt).
  • Je kunt de eenheid van kracht benoemen.
  • Je kunt verschillende soorten krachten benoemen

Slide 3 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Begrippen
  • Richting & snelheid
  • Vorm
  • Kracht
  • Botsing
  • Uitwerking kracht
  • Zwaartekracht
  • Newton = massa x 10
  • Krachtmeter
  • Soorten krachten

Slide 4 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten

Bij een potje voetbal trap je tegen de bal. Hoe harder je trapt, hoe verder de bal wegvliegt. Je kunt ook mikken als je trapt. Je schopt de bal naar links, naar rechts of recht naar voren. Je verandert dan de richting van de bal. Door te trappen verander je ook de snelheid van de bal.

Slide 5 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Kracht
Als je tegen de bal trapt, verandert heel even de vorm van de bal. In de bal komt een kleine deuk. Die deuk verdwijnt meteen als de bal loskomt van je voet.
De richting, de snelheid en de vorm van de bal veranderen door de kracht die je uitoefent op de bal. Kracht gebruik je om iets in beweging te brengen.

Slide 6 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten

Slide 7 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
De uitwerking van een kracht

Krachten kun je niet zien. De uitwerking van een kracht kun je soms wel zien. Bijvoorbeeld:
• Je trapt tegen een bal. De uitwerking van de kracht van je trap is: de bal vliegt weg.
• Je draagt je boekentas. De uitwerking van de kracht van het dragen is: de tas valt niet op de grond.
  • Het boek ligt op tafel. 

Slide 8 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Zwaartekracht
Alles wat je laat vallen, gaat recht naar de aarde toe. Dat komt doordat alle voorwerpen door de aarde worden aangetrokken. De kracht waarmee de aarde voorwerpen aantrekt, noem je zwaartekracht.
Hoe zwaarder het voorwerp, hoe groter de zwaartekracht. Bijvoorbeeld: een steen van 10 kg wordt met een grotere kracht aangetrokken dan een steen van 1 kg. De zwaartekracht hangt af van de massa die een voorwerp heeft.
Als je iemand optilt, voel je de zwaartekracht. Je hebt kracht nodig om iemand op te tillen. Dat komt omdat je tegen de zwaartekracht moet werken. De zwaartekracht trekt dus ook aan mensen.




Slide 9 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten

Slide 10 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
In de achtbaan
In de achtbaan ga je op het steile stuk na de top steeds sneller naar beneden. Dat komt door de zwaartekracht.

Slide 11 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Newton
Je koopt een kilo appels. In het dagelijks leven zeg je: “Het gewicht van de appels is 1 kilo.” Bij natuurkunde zeg je: “De massa van de appels is 1 kilogram.” Massa is een hoeveelheid. Massa geef je aan in gram (g). Voor grotere massa’s gebruik je kilogram (kg).

De massa van de appels kun je voelen door de zwaartekracht. Als je de appels optilt, voel je het gewicht van de appels. Gewicht is een ander woord voor zwaartekracht met eenheid Newton.  Newton kort je af met N.
Een voorwerp met een massa van 1 kg heeft een zwaartekracht van 10 N.
Reken maar na: 1 kg = 1000 g = 10 × 100 g.
Dus de zwaartekracht van een massa van 1 kg = 10 × 1kg = 10 N.








Slide 12 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Krachtmeter
Een kracht kun je meten met een krachtmeter. De krachtmeter heeft een schaalverdeling waarop je de kracht kunt aflezen. De meter in het voorbeeld meet een kracht van 0,68 N. 

Deze schaalverdeling gaat van 0 tot 1 N. Om een grotere kracht dan 1 N te meten, heb je een krachtmeter nodig met een sterkere veer. Bijvoorbeeld een krachtmeter van 5 N of van 10 N.








Slide 13 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Krachtmeter
Een kracht kun je meten met een krachtmeter. De krachtmeter heeft een schaalverdeling waarop je de kracht kunt aflezen. De meter in het voorbeeld meet een kracht van 0,68 N. 

Deze schaalverdeling gaat van 0 tot 1 N. Om een grotere kracht dan 1 N te meten, heb je een krachtmeter nodig met een sterkere veer. Zoals een krachtmeter van 5 N of van 10 N.








Slide 14 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Spierkracht
Spierkracht is de kracht van mensen en dieren. Deze kracht komt uit de spieren. Om een bal weg te trappen, heb je spierkracht nodig.








Slide 15 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Windkracht
Als je tegen de wind in moet fietsen, voel je de windkracht. Windkracht wordt gebruikt bij zeilen en surfen. Ook windmolens maken gebruik van windkracht. Door de kracht van harde wind kunnen zelfs grote bomen omwaaien.








Slide 16 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Veerkracht
Je springt op een trampoline. Door de veerkracht van de trampoline spring je hoger. 

Een polsstok-hoogspringer gebruikt de veerkracht van zijn stok. Daardoor kan hij zo hoog springen. 

Een elastiekje heeft ook veerkracht. Met een elastiekje kun je iets wegschieten.








Slide 17 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Waterkracht
Stromend water heeft kracht. Met waterkracht kun je elektriciteit opwekken. Bijvoorbeeld in een stuwdam. Water wordt tegengehouden door een grote muur. Dat is de stuwdam. Het water uit het meer stroomt via buizen in de muur met kracht naar beneden.
Onder in de muur zitten grote waterturbines. Aan de turbines zijn generatoren gekoppeld die ook gaan draaien. De generatoren maken elektriciteit.








Slide 18 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Magnetische kracht
Een magneet trekt ijzer aan met magnetische kracht. Je voelt de kracht van de magneet als je het ijzer van de magneet af trekt. Schroot en oude auto’s worden verplaatst met een grote magneet aan een hijskraan.
De magneet aan de hijskraan is een elektro-magneet, deze kun je aan en uit kunt zetten. Als je de stroom uitschakelt, is hij niet meer magnetisch. Het ijzer valt dan van de magneet af.








Slide 19 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten
Mechanische kracht
Als je tegen de wind in moet fietsen, voel je de windkracht. Windkracht wordt gebruikt bij zeilen en surfen. Ook windmolens maken gebruik van windkracht. Door de kracht van harde wind kunnen zelfs grote bomen omwaaien.








Slide 20 - Tekstslide

2B - 6.1 Soorten krachten


  • Je kunt een voorbeeld geven van een kracht waarvan je de uitwerking wel/niet kunt zien.
  • Uitleggen hoe een kracht de richting, de snelheid en vorm van een voorwerp kan veranderen.
  • Je kunt de kracht benoemen waarmee de aarde voorwerpen aantrekt.
  • Je kunt het verband geven tussen de zwaartekracht en de massa van een voorwerp.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen de massa en het gewicht van een voorwerp.
  • (Je kunt vertellen hoeveel zwaartekracht er op een voorwerp van 1 kg werkt).
  • (Je kunt uitleggen hoe een krachtmeter werkt).
  • Je kunt de eenheid van kracht benoemen.
  • Je kunt verschillende soorten krachten benoemen

Slide 21 - Tekstslide

2B - 6.1 Snelheid
Huiswerk

  • Maken vragen 1 tm 20 online, 
  • Lezen paragraaf 6.2 - Snelheid

Slide 22 - Tekstslide