Je krijgt een werkblad met 5 begrippen: Verschil, gelijkheid, gelijkwaardigheid, discriminatie, vrijheid.
1: Bedenk per begrip een korte uitleg in je eigen woorden.
2: Bedenk een voorbeeld (kan iets van school, thuis of media zijn)
Bijvoorbeeld
Voorbeeld 1: Begrip: Verschil. Wat betekent het: Mensen zijn anders. Voorbeeld: Ik hou van rap, mijn broer van rock.
Voorbeeld 2: Begrip: Gelijkwaardigheid. Wat betekent het: Iedereen is evenveel waard. Voorbeeld: Mijn klasgenoot zit in een rolstoel, maar we helpen elkaar met projecten.
Je verzint per begrip 3 verschillende voorbeelden. Telefoons en laptops weg. 30 minuten de tijd, daarna klassikaal bespreken.