Burgerschap: Verschil en gelijkwaardigheid les 1

Wat is verschil? Wat is gelijkwaardigheid?
Les 1: Thema A: Verschil en gelijkwaardigheid
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat is verschil? Wat is gelijkwaardigheid?
Les 1: Thema A: Verschil en gelijkwaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Ik weet wat verschil, gelijkheid en gelijkwaardigheid betekenen.

- Ik kan uitleggen wanneer verschil een probleem wordt.

- Ik kan vertellen hoe ik zelf verschil ervaar.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Korte begrippen test
Gelijkheid 
- Gelijkwaardigheid 
- Verschil 
- Discriminatie 
Schrijf op wat jij denkt dat deze begrippen betekenen

Slide 4 - Tekstslide

Betekenis van de begrippen
Gelijkheid = iedereen krijgt hetzelfde.
Gelijkwaardigheid = iedereen is even belangrijk.
Verschil = mensen zijn niet hetzelfde.
Discriminatie = Ongelijk behandelen om wie je bent.

Slide 5 - Tekstslide

Video over (On)gelijkheid

Slide 6 - Tekstslide

1e Opdracht
- Teken 3 poppetjes op een A4: Klein, groot, rolstoel.
- Laat zien: Ze zijn verschillend, maar allemaal even waardevol.

10 minuten, daarna klassikaal bespreken.

Slide 7 - Tekstslide

Duo-opdracht 2

Je krijgt een werkblad met 5 begrippen: Verschil, gelijkheid, gelijkwaardigheid, discriminatie, vrijheid.
1: Bedenk per begrip een korte uitleg in je eigen woorden.
2: Bedenk een voorbeeld (kan iets van school, thuis of media zijn)
Bijvoorbeeld
Voorbeeld 1: Begrip: Verschil. Wat betekent het: Mensen zijn anders. Voorbeeld: Ik hou van rap, mijn broer van rock.
Voorbeeld 2: Begrip: Gelijkwaardigheid. Wat betekent het: Iedereen is evenveel waard. Voorbeeld: Mijn klasgenoot zit in een rolstoel, maar we helpen elkaar met projecten.
Je verzint per begrip 3 verschillende voorbeelden. Telefoons en laptops weg. 30 minuten de tijd, daarna klassikaal bespreken.


Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 3: Eens of oneens.
1. Iedereen mag zijn wie hij wil, altijd.
2. Je moet alles kunnen zeggen.
3. Als iemand zich beledigd voelt, ligt dat aan die persoon zelf.
4. Gelijkheid is eerlijk.
5. Verschillen maken de samenleving sterker.
6. Mensen zijn pas gelijk als ze ook hetzelfde behandeld worden.
7. Je mag iemand buitensluiten als je je er niet prettig bij voelt.
8. Soms moet je grenzen stellen aan verschillen.
Ga links staan als je het EENS bent, rechts als je ONEENS bent.

Slide 9 - Tekstslide

Pauze

Slide 10 - Tekstslide

Grens of geen grens

- Groepje van 3-4 personen. Je neemt 5 minuten per stelling.  Na de vijf minuten, volgende stelling. Op het eind gaan we klassikaal bespreken. Probeer bij iedere stelling minstens een reden voor en reden tegen te bedenken.
1: Een leraar draagt een korte broek in de klas.
2: Iemand spreekt alleen Turks op de werkvloer.
3: Een leerling wil geen handen schudden.
4: Een leerling maakt grappen over iemands geloof.

- Is dit verschil oké? Waarom wel/niet?
- Wanneer botst verschil met gelijkwaardigheid?


Slide 11 - Tekstslide

Afronding
Schrijf een verslag, half a4-tje en lever deze in op It's learning. 
- Je moet het verschil tussen verschil en gelijkwaardigheid kunnen benoemen.
- Wat ben je nu te weten gekomen na het eind van de les? Benoem minimaal 3 dingen.
- Geef je eigen betekenis over de volgende begrippen: Gelijkheid, gelijkwaardigheid, verschil en discriminatie.

Slide 12 - Tekstslide

Hulpmiddel reflectie
1. Wat heb jij geleerd over verschil en gelijkwaardigheid?
2. Kun jij een situatie bedenken waarin verschil niet eerlijk voelde?
3. Wanneer is verschil een probleem, denk jij?
4. Wat vind jij belangrijker: Iedereen hetzelfde behandelen, of rekening houden met verschil”?

Slide 13 - Tekstslide