klas 3 Latijn Caesar maandag 14 juni: herhaling

hic , haec, hoc = deze, dit; hij, zij, het; laatstgenoemde
Tip: zorg ervoor dat je de eerste drie naamvallen ev. en de dubbelvormen goed kent. De andere naamvallen herken je wel!
M
F
N
nom. sg
hic
haec
hoc
gen. sg
huius
huius
huius
dat. sg
huic
huic
huic
acc. sg
hunc
hanc
hoc
abl. sg
hoc
hac
hoc

nom. pl
hi
hae
haec
gen. pl
horum
harum
horum
dat. pl
his
his
his
acc. pl
hos
has
haec
abl. pl
his
his
his
Let op: hic = (ook): hier

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

hic , haec, hoc = deze, dit; hij, zij, het; laatstgenoemde
Tip: zorg ervoor dat je de eerste drie naamvallen ev. en de dubbelvormen goed kent. De andere naamvallen herken je wel!
M
F
N
nom. sg
hic
haec
hoc
gen. sg
huius
huius
huius
dat. sg
huic
huic
huic
acc. sg
hunc
hanc
hoc
abl. sg
hoc
hac
hoc

nom. pl
hi
hae
haec
gen. pl
horum
harum
horum
dat. pl
his
his
his
acc. pl
hos
has
haec
abl. pl
his
his
his
Let op: hic = (ook): hier

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Als je deze tekst leest: begint de zin dan met een hoofdzin of met een bijzin? Verklaar je antwoord

Slide 4 - Open vraag

non alienum esse videtur narrare de Galliae Germaniaeque moribus:
welk woord is afhankelijk van het voorzetsel de
A
Galliae
B
narrare
C
moribus
D
Germaniae

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

welke naamval is: hunc
welke naamval is: hae
A
hunc is acc.ev.m. hae is nom.mv.onz.
B
hunc is acc.ev.m. hae is nom.mv.onz.
C
hunc is nom.ev.m. hae is nom.mv.onz.
D
hunc is acc.ev.m hae is nom.mv.vr.

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

contra potentiorem hominem
potens= machtig
wat betekent dit?
A
tegen een zeer machtige man
B
tegen een machtige man
C
tegen zeer machtige mannen
D
tegen een machtiger man

Slide 9 - Quizvraag

sic nemo ex plebe contra potentiorem hominem auxilio caret
carere wordt gevolgd door een ablativus: welk woord is dat in deze zin?

Slide 10 - Open vraag

quisque enim non patitur suos peti aut urgeri
petere betekent aanvallen: welke vorm is peti?

A
eerste persoon ev. perf
B
infin.praes. pass.
C
eerste persoon mv. perf.
D
inf. perf. pass.

Slide 11 - Quizvraag

quisque enim non patitur suos urgeri: wie worden bedoeld met suos?
A
Galliërs in het algemeen
B
de Romeinen
C
een ieder
D
familieleden van Galliërs

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Quisque enim non patitur......deze lange zin bestaat uit 3 onderdelen: welke zijn dat ?
A
eerst een hoofdzin, dan een bijzin verbonden door neque en dan een bijzin ingeleid door si
B
eerst een hoofdzin, dan een tweede hoofdzin verbonden door neque en dan een bijzin ingeleid door si
C
drie hoofdzinnen achter elkaar
D
eerst een hoofdzin, dan een tweede hoofdzin verbonden door neque en dan een hoofdzin ingeleid door si

Slide 14 - Quizvraag