Havo 4 Frans week 19 herhalen grammatica

Havo 4 Frans week 19 herhalen grammatica
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Havo 4 Frans week 19 herhalen grammatica

Slide 1 - Tekstslide

1HV1 Première leçon
Les objectifs :
* Je kunt het aanwijzend voornaamwoord gebruiken.
* Je kunt het wederkerende werkwoord gebruiken.
* Je kunt het persoonlijk voornaamwoord gebruiken.
Le programme :
Unité 4 Je t'aime
Apprendre:
Voca lire
Faire: (=doen/ maken)

Bonjour! Bienvenue à la semaine dix-neuf!

Slide 2 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?

  • Répéter wederkerende werkwoorden
  • Uitleg persoonlijk voornaamwoorden
  • Corriger les devoirs: U4: ex. ex. 24abcd
  • Réflexion du cours

Slide 3 - Tekstslide

de wederkerende werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Een wederkerend werkwoord (www) herken je in het Nederlands aan het woord 'zich'.

Slide 5 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Het wederkerend werkwoord herken je aan
A
-er
B
se
C
-oyer
D
leur

Slide 7 - Quizvraag

wederkerend werkwoord

vertaal: ik was me
A
je lave
B
je me lave

Slide 8 - Quizvraag

Wederkerende werkwoorden.

vous ___ lavez .
A
vous
B
nous
C
te
D
me

Slide 9 - Quizvraag

wederkerend werkwoord

vertaal: se présenter
A
zich bezeren
B
zich voorstellen
C
zich vermaken
D
zich haasten

Slide 10 - Quizvraag

Het wederkerend werkwoord
je
me
lave
ik was me
tu
te
laves
jij wast je
il/elle
se
lave
hij/zij wast zich
nous
nous
lavons
wij wassen ons
vous
vous
lavez
jullie wassen jullie / u wast zich
ils/elles
se
lavent
zij wassen zich

Slide 11 - Tekstslide

wederkerend werkwoord

vertaal: jij staat op
A
je me lève
B
tu te lèves
C
je lève
D
tu lèves

Slide 12 - Quizvraag

wederkerend werkwoord

vertaal: zij worden wakker
A
il se réveille
B
ils se réveillent
C
ils se réveiller
D
tu te réveille

Slide 13 - Quizvraag

Ik weet wat een wederkerend werkwoord is
A
oui
B
non
C
un peu

Slide 14 - Quizvraag

wederkerend werkwoord

vertaal: ik sta op
A
je me lève
B
tu te lèves
C
je lève
D
tu lèves

Slide 15 - Quizvraag

Ik weet hoe ik een wederkerend werkwoord in de présent moet vervoegen.
A
oui
B
non

Slide 16 - Quizvraag

De passé composé van wederkerende werkwoorden heeft het hulpwerkwoord
A
Être
B
Avoir
C
Faire
D
Aller

Slide 17 - Quizvraag

wederkerend werkwoord

vertaal: zij douchen zich
A
il se douche
B
ils se douchent

Slide 18 - Quizvraag

wederkerend werkwoord

vertaal: zij ontmoeten elkaar
A
nous nous rencontrons
B
vous vous rencontrez
C
ils se rencontrent

Slide 19 - Quizvraag

Ik kan het wederkerend werkwoord aan een ander uitleggen.
A
Oui, bien sûr! :D
B
Oui, peut-être... :)
C
Ehm, oui / non / je ne sais pas
D
Non, je m'excuse :(

Slide 20 - Quizvraag

Fin du cours
1. Samenvatting van de les 
Vandaag hebben we de grammatica van voor de vakantie herhaald . 
2. Korte check met een vraag of opdracht 
Wie kan een zin maken met een wederkerend werkwoord? Rad laten draaien?
3. Positieve feedback 
Wat ging er goed deze les?
4. Vooruitblik en afsluiting 
De volgende les gaan we grammatica herhalen.


timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide