5.4 Automatische schakelingen

§ 5.4 Automatische schakelingen
§ 6.4 Automatische schakelingen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§ 5.4 Automatische schakelingen
§ 6.4 Automatische schakelingen

Slide 1 - Tekstslide

Lesplan
  • Herhaling (via Quiz - Lesson up)
  • Uitleg § 6.4
  • Aan de slag met § 6.4

Slide 2 - Tekstslide

Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 3 - Quizvraag

Wat voor schakelingen zijn dit?
A
A = parallelschakeling B = serieschakeling,
B
A = serieschakeling B = parallelschakeling
C
A & B zijn serieschakelingen
D
A & B zijn parallelschakelingen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de totale spanning bij een parallelschakeling?
A
De som van de deelspanningen
B
De spanning is overal gelijk
C
Maakt niet uit
D
De spanning van de hoogste waarde

Slide 5 - Quizvraag

in een parallelschakeling
A
is de stroom overal even groot
B
is er geen stroom
C
wordt de stroom verbruikt
D
verdeelt de stroom zich over de vertakkingen

Slide 6 - Quizvraag

Wat moet je nog weten, kennen en kunnen van de vorige lessen
  • Wat is een parallelschakeling en hoe teken je deze.
  • De spanning is overal gelijk in een parallelschakeling.
  • De stroomsterkte moet je optellen in een parallelschakeling.
  • De vervangingsweerstand in een parallelschakeling bereken je met de volgende formule:


  • Bij een parallelschakeling blijven alle apparaten onafhankelijk werken, dus als de een uit is blijft de andere nog werken.
Rtotaal1=R11+R21+R31

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht serieschakeling.

Maak  een tekening van een serieschakeling.

In de tekening  zitten:

  • drie weerstanden (R1 = 12 Ohm, R2 = 6 Ohm en R3 = 4 Ohm)
  • een stroombron met gelijkspanning


Bereken de vervangingsweerstand. (Noteer de formule en de gegevens!)

Slide 8 - Tekstslide

Uitkomst berekening
drie weerstanden (R1 = 12 Ohm, R2 = 6 Ohm en R3 = 4 Ohm)

Rv = R1 + R2 + R3
Rv = 12 + 6 + 4     
Rv =  22 Ω

Slide 9 - Tekstslide

Wat is automatisch schakelen.

  • Apparaat in werking door ander apparaat


Dit kan gebeuren voor de veiligheid (het aanzetten van een stroomkring met een grote spanning door een stroomkring met een lage spanning) of gemak (een inbraak alarm moet werken zonder dat de inbreker de schakelaar van het alarm aanzet) 

Slide 10 - Tekstslide

Onderdelen van een automatische schakeling
 

Er zijn drie onderdelen:

  1. De sensor - maakt een elektrisch signaal wanneer iets gebeurt.
  2. De schakelaar - reageert op de sensor en schakelt de stroom in of uit.
  3. De actuator - doet wat gewenst is; lamp aan, sirene maakt geluid, motor slaat aan.



Slide 11 - Tekstslide

Waarom is het handig dat een inbraak alarm automatisch geschakeld is?
A
De inbreker zelf zet het alarm niet aan
B
Omdat je een inbreker beter niet tegen het lijf moet lopen
C
Om de inbreker niet te storen
D
Dan heb je alle tijd om de inbreker af te tuigen

Slide 12 - Quizvraag

Bij een inbraakalarm is het brekende glas (draadje in het glas) de
A
Sensor
B
Verwerker
C
Actuator
D
Schakelaar

Slide 13 - Quizvraag

Bij een inbraakalarm is het alarm de
A
Sensor
B
Schakelaar
C
Actuator
D
Verwerker

Slide 14 - Quizvraag

Transistor

Zet actuator aan of uit.

- Collector (C)

- Basis (B)

- Emitter (E)


Als er geen stroom loopt van basis naar emitter dan kan er ONMOGELIJK een stroom lopen van collector naar emitter


Slide 15 - Tekstslide

Verwerker


Slide 16 - Tekstslide

Laatste vraag:

In een transistor loopt de stroom van
A
de collector naar de emitter
B
de basis naar de collector
C
van de emitter naar de collector
D
collector naar de basis

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag!
5.4 Opdracht 1 t/m 8

Slide 18 - Tekstslide