4.3 Pearson section 1: Word order and articles

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Korte uitleg Pearson examen en de skills die getoetst worden.
Aangeven dat we vandaag gaan inzoomen op section 1 en dan met name op het grammar gedeelte.
Our goal today
- Starter: recapp present simple and past simple tense.

- Main course :Pearson section 1: 
Word order, articles and MINTS.

- Dessert: story cubes




Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present and past

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple
I always have eggs for breakfast

I watch netflix almost every night.

My favourite part of the day is dinnertime.

I love to go shopping in the weekend.

I always see my friends after school.

After school I usually do my homework

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Speak!

In pairs:
Talking about routines
timer
3:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Speak!

What did your partner say?

Don't forget about the SHIT-rule!

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

NOW!

What are you doing now???

I am teaching English at the moment.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To Be
The -ING needs a friend!


I am teaching English at the moment.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Worksheet!
Fill the gaps in your worksheet.
question 1-10

Stay in the present!

timer
6:00

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Worksheet!
1. is drawing
2. goes
3. is going
4. sleeps
5. do you have
6. are having
7. brush
8. is brushing
9. helps
10. helps

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past simple

You need to learn these by heart.!

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Irregular verbs

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word order,
articles.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ready to go!
Pearson section 1

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Learning goal 
You know what the strict word order pattern is in English. 




Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word order: differences

Mijn vrienden willen vanavond naar een Italiaans
restaurant gaan.


My friends want to go to an Italian restaurant tonight.






Slide 18 - Tekstslide

In het Nederlands ziet een standaard zin er zo uit:
Onderwerp (wie) - Werkwoord (doet) Tijd (wanneer) Plaats (Waar)- 2e werkwoord (wat)
In het Engels ziet een standaard zin er zo uit:
Time (tijd) - Subject (wie) - Verbs (doet) - Object (wat) - Place

Verschil bespreken door middel van het voorbeeld.
(waar) - Time (wanneer)
Word order:
In het Nederlands ziet een standaard zin er zo uit:
onderwerp (wie) - werkw. (doet) - tijd (wanneer) - plaats (waar) -  werkw. (wat)

In het Engels ziet een standaard zin er zo uit:
Subject (wie) - Verbs (doet) - Object (wat) - Place (waar) - Time (wanneer)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Describe the picture:
use the correct word order

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Describe the picture:
Use the correct word order

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word Order - wat is de juiste volgorde van de zinsdelen?
WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
I
last week
a blue shirt
in the shop
bought

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
Carolyn
right now
her dog
in the park
is walking

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
James
tomorrow
Jan a book
at school
will give

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
Pat and Jo
last year
on a trip
to Spain
have been

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
bijwoord
doet
wat
waar
wanneer
Word Order: bijwoord
They
on Friday
fish
at home
eat
always

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Learning goal 
You know how to correctly use articles in your sentences.

(The/An/A) 




Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Lidwoorden (de/het/een) worden in het Engels (the/a/an) anders gebruikt dan in het Nederlands.

Why should you learn
 the a/an rule?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Er was eens de oude boer die het gans had dat elke dag de gouden ei legde. De ei leverde het boer genoeg op voor de comfortabel leven.
Op een dag had een boer de idee en dacht: "Waarom maar één ei per dag? Waarom kan ik niet alle eieren meteen krijgen?" Het domme boer sneed het buik van het gans open voor het overvloed aan gouden eieren. Hij vond niets. Een boer realiseerde zich dat hij de grote fout had gemaakt.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er was eens de oude boer die het gans had dat elke dag de gouden ei legde. De ei leverde het boer genoeg op voor de comfortabel leven.
Op een dag had een boer de idee en dacht: "Waarom maar één ei per dag? Waarom kan ik niet alle eieren meteen krijgen?" Het domme boer sneed het buik van het gans open voor het overvloed aan gouden eieren. Hij vond niets. Een boer realiseerde zich dat hij de grote fout had gemaakt.
Once upon a time, an old farmer had a goose that laid a golden egg every day. The egg gave the farmer enough to live comfortably.
One day, the farmer had an idea and thought: "Why just an egg a day? Why can't I have all the eggs at once?"
The foolish farmer cut the goose's stomach to get an abundance of golden eggs. He found nothing. The farmer realised he had made a huge mistake.
Pay attention to the a / an rule in English!

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles = lidwoorden
Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the.
Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GPS

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles        A / AN
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker.
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker.
a pet              a teacher            a bike
a car              a door                  a room
an ear           an investigation         an officer
an apple      an answer                    an English man

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles        A / AN
Let op! Het gaat er niet om hoe je een woord schrijft, maar hoe het volgende woord klinkt.
an hour (je hoort our)
a university (je hoort juniversity)
an M&M (je hoort em&em)

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

FORMS test about the a / an rule
Please go to Teams and fill out the FORMS test
about the a / an rule.

Slide 36 - Tekstslide

De volgende slides komen uit de FORMS test.

To chose between
A or An you have to
...
A
... see how the next word is spelled.
B
... listen to how the next word sounds.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Use An if the next word starts with
an ... sound.
A
a e i
B
a e i o
C
a e i o u
D
a e i o u y

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Which sentence is correct?
A
Anna has a Apple.
B
Anna has an Apple.

Slide 39 - Quizvraag

Mnemonic:
Anna has an Apple.
Abraham has a Blackberry.


Which sentence is correct?
A
Abraham has a Blackberry.
B
Abraham has an Blackberry.

Slide 40 - Quizvraag

Mnemonic:
Anna has an Apple.
Abraham has a Blackberry.

I have to make
... appointment
with Mr Onnink.
A
a
B
an

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ms Goossens has ... idea for the party.
A
a
B
an

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

... Union Jack stands for ... unity of ... United Kingdom.
A
a - an - the
B
an - an - the
C
an - a - the
D
the - the - the

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Does Mr Lemse drive ... yellow Mercedes?
A
a
B
an

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Mr Geense has
... university degree in German.
A
a
B
an

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Every day at lunch
I peel ... orange.
A
a
B
an

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Have you ever
seen ... unicorn?
A
a
B
an

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


60 minutes is the same as ... hour.
A
a
B
an

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


This person drives
... English car.
A
a
B
an

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

AN
A
union
bus
employer
hour
onion
email
clock
lawyer
umbrella
car

Slide 50 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Which sentence
is correct?
A
I have sent a email.
B
I have sent an email.

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Story cubes

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dessert
a plane | a sheep | a text bubble
  • 1 This plane flies to Mexico every week.
  • 2. The sheep are walking to the shed when the farmer calls them.
  • 3. My mom calls me every day when I am walking our dog.

Slide 53 - Tekstslide

Rory's Story Cubes
Three dices: make sentences present simple and continuous  first.

Then change them to past simple and past continuous.
Give example in next slide.