Grammatica: les 2 hoofd- en bijzinnen

Grammatica zinsdelen
Samengestelde zinnen
Hoofd- en bijzinnen
Zinsdeelzinnen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen
Samengestelde zinnen
Hoofd- en bijzinnen
Zinsdeelzinnen

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les

  • Je kunt zelf een zin formuleren met een aangegeven structuur.
  • Je hebt kennisgemaakt met het begrip 'zinsdeelzinnen'

Slide 2 - Tekstslide

Wat kun je nog vertellen over een samengestelde zin en hoofd- en bijzinnen?

Slide 3 - Open vraag

Wat is een samengestelde zin?
A
Twee losse zinnen.
B
Iets met grammatica?
C
Een zin met meerdere persoonsvormen.

Slide 4 - Quizvraag

Welke uitspraak over de hoofdzin is juist?

A
De hoofdzin heeft geen persoonsvorm.
B
In de hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm niet naast elkaar.
C
In de hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
D
De hoofdzin begint met een voegwoord.

Slide 5 - Quizvraag

Welke uitspraak over de bijzin is waar?

In een bijzin...
A
staan onderwerp en persoonsvorm uit elkaar, of je kunt er iets tussen zetten.
B
staan onderwerp en persoonsvorm altijd naast elkaar.
C
staat de persoonsvorm vooraan.
D
staat geen persoonsvorm.

Slide 6 - Quizvraag

De specialisten hebben veel kennis en lossen veel misdaden op.

nevenschikking of onderschikking?
A
Nevenschikking
B
Onderschikking

Slide 7 - Quizvraag

Nevenschikking en onderschikking
Nevenschikking: betekent 'gelijk aan elkaar'
                                      hoofdzin-hoofdzin

Onderschikking: een onderdeel is 'minder belangrijk
                                     hoofdzin - bijzin / bijzin - hoofdzin



Slide 8 - Tekstslide

Geef aan of de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld zijn. Als de zin samengesteld is, geef dan aan of de zin onderschikkend of nevenschikkend is.
enkelvoudig
een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm. Er kunnen wel meer werkwoorden zijn. Deze werkwoorden zijn samen onderdeel van het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)
EV
samengesteld
een samengestelde zin heeft twee (of meer) persoonsvormen.
Verander de zin van tijd om te zien wat de persoonsvormen zijn.
Een samengestelde zin is nevenschikkend of onderschikkend.
Nevenschikkend: twee hoofdzinnen (voegwoorden: en, maar, want, of)
Onderschikkend: hoofdzin en bijzin(nen) (HZ-BZ of BZ-HZ). Onderwerp en persoonsvorm staan in de bijzin uit elkaar of kunnen uit elkaar geplaatst worden door het woordje niet ertussen te plaatsen.
SG
enkelvoudige zin
samengestelde zin
nevenschikkend
samengestelde zin
onderschikkend
Tijdens de voetbalwedstrijd mogen de supporters niets drinken op de tribune.
Hoewel het kampioenschap de club niet meer kon ontgaan, bleef de trainer zenuwachtig voor de wedstrijd.
De uitblinkende middenvelder wilde nog niet zeggen of hij nog een jaar blijft.
De supporters hopen dat hij besluit nog een jaar bij hun club blijft.
Hij heeft het enorm naar zijn zin, maar een avontuur is ook interessant.
De trainer blijft nog een seizoen of hij gaat toch met pensioen.

Slide 9 - Sleepvraag

Opdracht 4 maken
  • Maak opdracht 4 op blz. 119
  • Maak zelf een zin met de aangegeven structuur. Je hoeft niet op de haakjes te letten.
  • 10 minuten de tijd
  • Gebruik je aantekeningen en de theorie op blz. 118
  • Klaar? Verdiepingsopdracht: opdracht 5
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 4 bespreken
  • Kies een van de zinnen uit van opdracht 4.
  • Lees deze rustig voor, ik typ mee
  • De klas bepaalt wat de structuur is van de zin
  • Samen kijken we of het antwoord overeen komt met jouw antwoord.

Slide 11 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen - startopdracht
Wat is het verschil tussen de onderstaande zinnen?
Let vooral op het stukje tussen de haakjes. 

[De telaatkomer] moet zich de volgende dag om 08:00 melden.

[Wie te laat komt] moet zich de volgende dag om 08:00 melden.




Slide 12 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen 
Een bijzin is een zinsdeel (ow, lv, mv, bwb) in de hoofdzin.

Een zinsdeel met een persoonsvorm erin (de bijzin) = zinsdeelzin

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het onderdeel tussen haakjes?

Dit artikel beschrijft [de ontwikkeling van de natuur].
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderdeel tussen haakjes?

Elektrische auto's kunnen geen caravan trekken, [omdat ze te weinig vermogen hebben].
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderdeel tussen haakjes?

Dit artikel beschrijft [hoe duurzame energie zich zal ontwikkelen].
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderdeel tussen haakjes?

Mij lijkt [robotisering van de samenleving] zeer onwaarschijnlijk.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 17 - Quizvraag

Maak van de bijzin tussen haakjes een gewoon zinsdeel. Je mag de woordvolgorde wat veranderen.

"[Wie zo slordig met mijn spullen omgaat], leen ik niets meer uit."

Slide 18 - Open vraag

Maak van het zinsdeel tussen haakjes een zinsdeelzin. Je mag de woordvolgorde wat veranderen.

"[Na ontvangst van je betaling] zenden we jou het bestelde artikel toe."

Slide 19 - Open vraag

Afsluiten
Wat heb je onthouden?
Waar wil je meer over weten?
Waar heb je nog niet zo goed begrepen?

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig werkwoord?
A
Een werkwoord als zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord dat vertelt wat de actie is in de zin
C
Een werkwoord dat koppelt wat iemand is

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een koppelwerkwoord?
A
Een werkwoord dat koppelt wat iemand is
B
Een werkwoord dat de zin in een andere tijd zet.
C
Een werkwoord dat laat zien wat iemand doet

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een hulpwerkwoord?
A
Een werkwoord dat de zin in een andere tijd kan zetten
B
Een werkwoord dat kan helpen te begrijpen wat iemand doet
C
Een werkwoord dat helpt om de koppeling te maken.

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel hulpwerkwoorden kunnen er in een zin staan?
A
1
B
2
C
3
D
4 of meer

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel koppelwerkwoorden kunnen er in een enkelvoudige zin staan?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel zelfstandige werkwoorden kunnen er in een enkelvoudige zin staan?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel hulpwerkwoorden staan in deze zin:
Ik had graag een nieuwe fiets willen hebben.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 27 - Quizvraag

Van welk gezegde is sprake in deze zin?
Ik zou heel graag later kampioen willen worden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel hulpwerkwoorden staan in deze zin:
Ik zou heel graag later kampioen willen worden.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het koppelwerkwoord in deze zin:
Ik zou heel graag later kampioen willen worden.
A
zou
B
willen
C
worden
D
later

Slide 30 - Quizvraag

Leerdoel
Je kan het zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord herkennen in een samengestelde zin.
Dit heb je nodig om zinnen correct te kunnen formuleren
De jongen is gevallen en blij. FOUTIEF
De jongen is gevallen en hij is blij.

Slide 31 - Tekstslide

Oefenen
Terwijl ik op de trein wachtte, werd er op het station omgeroepen dat de trein later zou arriveren.
1. Bepaal wat de hoofdzin en de bijzin is. (vraagzin)
2. Bepaal in de hoofdzin de werkwoordsoorten
3. bepaal in de bijzin de werkwoordsoorten.

Slide 32 - Tekstslide

Oefenen
De school is ondergebracht in een oud kasteel en heeft al heel wat koninklijke leerlingen gehad.

1. Bepaal wat de hoofdzin en de bijzin is. (vraagzin)
2. Bepaal in de hoofdzin de werkwoordsoorten
3. bepaal in de bijzin de werkwoordsoorten.

Slide 33 - Tekstslide

Oefenen
Als je echt van een paard houdt, moet je niet in het zadel gaan zitten, maar moet je in de stijgbeugels gaan staan, want die houding blijkt voor het dier veel prettiger te zijn.

1. Bepaal wat de hoofdzin en de bijzin is. (vraagzin)
2. Bepaal in de hoofdzin de werkwoordsoorten
3. bepaal in de bijzin de werkwoordsoorten.

Slide 34 - Tekstslide

Afsluiten

Slide 35 - Tekstslide