7.1.2 Deviant op weg naar 1F - Thema 7 Geld - Spreekwoorden

1 / 26
volgende
Slide 1: Video
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Nederlands
Thema 7 Geld - hoofdstuk 1

Moeilijke woorden

Slide 2 - Tekstslide

Start
Terugblik 
Startopdracht

Slide 3 - Tekstslide

Doel
-Aan het einde van deze les kan je de woorden beschrijven.
-Aan het einde van deze les kun je de woorden gebruiken in een zin.

Slide 4 - Tekstslide

                          Moeilijke woorden.

Slide 5 - Tekstslide

De administratie
Het netjes verzamelen en bijhouden van gegevens, bijvoorbeeld van wat je met jouw geld doet.

Slide 6 - Tekstslide

De belasting

Het geld dat je aan de overheid betaalt. Je betaalt bijvoorbeeld belasting over jouw loon.

Slide 7 - Tekstslide

Contant

Met munt- en briefgeld.

Slide 8 - Tekstslide

Financieel

Dingen die te maken hebben met geld.

Slide 9 - Tekstslide

De garantie

Dat iets gratis gerepareerd wordt of dat je geld terugkrijgt als iets kapot is.

Slide 10 - Tekstslide

Het inkomen
Het geld dat je elke maand krijgt, bijvoorbeeld jouw loon of een uitkering.

Slide 11 - Tekstslide

Overmaken
Geld overzetten van de ene bankrekening naar de andere.

Slide 12 - Tekstslide

De portomonnee
Een tasje of mapje waar je jouw geld en pasjes in bewaart, zodat je het makkelijk mee kunt nemen.

Slide 13 - Tekstslide

De rekening
Een papier waarop staat hoeveel je voor iets moet betalen.

Slide 14 - Tekstslide

De schuld
Het geld dat je aan een persoon of bedrijf moet betalen, bijvoorbeeld omdat je het geleend hebt.

Slide 15 - Tekstslide

Sparen
Geld bewaren voor later.

Slide 16 - Tekstslide

De uitgave
Het bedrag dat je kwijt bent als je ergens voor moet betalen.

Slide 17 - Tekstslide

De vaste lasten
Het geld dat je elke maand opnieuw moet betalen.

Slide 18 - Tekstslide

De verzekering
Een afspraak waarbij jij geld betaalt aan een bedrijf en het bedrijf jou geld betaalt als er iets vervelends gebeurt of als iets kapot gaat.

Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig
Iets zelf kunnen doen, zonder dat je er anderen bij nodig hebt.

Slide 20 - Tekstslide


Pak je boek Nederlands

  • Knipblad blz. 349 en 351



Ben je klaar maak dan de kruiswoordpuzzel 
Timer Afgelopen 
QUIZZZ Time
Exit tickets!!!!
timer
20:00

Slide 21 - Tekstslide

Wat houdt 'zelfstandig' in?
A
Een papier waarop staat hoeveel je voor iets moet betalen
B
Geld overzetten van de ene bankrekening naar de andere
C
Geld bewaren voor later
D
Iets zelf kunnen doen, zonder dat je er anderen bij nodig hebt.

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent 'de vaste lasten'?
A
Een tasje of mapje waar je jouw geld en pasjes in bewaart
B
Het geld dat je elke maand opnieuw moet betalen.
C
Dat iets gratis gerepareerd wordt of dat je geld terugkrijgt als iets kapot is
D
Met munt- en briefgeld

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent 'de garantie'?
A
Het geld dat je aan de overheid betaalt
B
Het geld dat je elke maand krijgt
C
Dat iets gratis gerepareerd wordt of dat je geld terugkrijgt als iets kapot is.
D
Geld overzetten van de ene bankrekening naar de andere

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de definitie van 'de belasting'?
A
Het bedrag dat je kwijt bent als je ergens voor moet betalen
B
Geld bewaren voor later
C
Het geld dat je aan de overheid betaalt.
D
Het geld dat je elke maand krijgt

Slide 25 - Quizvraag

Start
Hoe ging het?

Slide 26 - Tekstslide