Begrijpend lezen les 3: tekst inleiden en afsluiten

 Begrijpend lezen 3
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Begrijpend lezen 3

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
10 minuten

Slide 2 - Tekstslide

In de vorige lessen...
.. heb je de volgende begrippen herhaald:

tekstdoelen, tekstsoorten, leesstrategieën, alinea, tussenkopje, deelonderwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Alinea's
  • Een alinea bestaat uit meerdere zinnen die allemaal over hetzelfde onderwerp gaan.

Slide 4 - Tekstslide

Aan het einde van deze les...

... weet je uit welke 3 delen een tekst bestaat.
... weet je op welke manieren een tekst kan worden ingeleid.
... weet je op welke manieren een tekst kan worden afgesloten.

Slide 5 - Tekstslide

1. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort uiteenzettende tekst?
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 6 - Quizvraag

2. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort informerende tekst?
A
opiniëren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 7 - Quizvraag

3. Bij welk tekstdoel hoort de tekstvorm recept?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 8 - Quizvraag

4. Bij welk tekstdoel hoort de tekstvorm sollicitatiebrief?
A
overtuigen
B
informeren
C
opiniëren
D
overhalen

Slide 9 - Quizvraag

6. Bij welke tekstdoelen hoort de tekstvorm weblog?
A
informeren
B
overhalen
C
overtuigen
D
opiniëren

Slide 10 - Quizvraag

7. Wat is het verschil tussen de tekstdoelen overtuigen en overhalen?
A
Er is geen verschil.
B
Overtuigen: ervoor zorgen dat iemand hetzelfde denkt als jij. Overhalen: iemand activeren, iemand tot iets aanzetten (actief maken)
C
Overtuigen: iemand activeren, iemand tot iets aanzetten (actief maken) Overhalen: ervoor zorgen dat iemand hetzelfde denkt als jij.

Slide 11 - Quizvraag

8. Een tekst heeft vaak meerdere doelen, maar 1 hoofddoel (belangrijkste doel).
A
dit klopt
B
dit klopt niet

Slide 12 - Quizvraag

9. Wat is een tussenkopje?
A
De titel van de tekst.
B
De titel van de inleiding.
C
De titel van een alinea.
D
De titel van het slot.

Slide 13 - Quizvraag

10. Wat is het verschil tussen een onderwerp en een deelonderwerp?
A
Er is geen verschil.
B
Onderwerp: gaat over de hele tekst. Deelonderwerp: het onderwerp van een alinea (een deel van de tekst).
C
Deelonderwerp:gaat over de hele tekst. Onderwerp: het onderwerp van een alinea (een deel van de tekst).

Slide 14 - Quizvraag

3 delen van een tekst
Een tekst bestaat uit 3 delen:

  • Inleiding
  • Middenstuk/kern
  • Slot

Slide 15 - Tekstslide

Teksten inleiden
Een schrijver kan eem tekst op verschillende manieren inleiden (soms een combinatie)

  • Het onderwerp aankondigen (= vertellen waar de tekst over gaat)
  • Een kort grappig of bijzonder verhaaltje (= anekdote) vertellen 
  • Een of meer vragen stellen.
  • De aanleiding voor het schrijven noemen (= vertellen waarom je schrijft)


Slide 16 - Tekstslide

Teksten afsluiten
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren afsluiten. Soms kiest hij voor een combinatie.

  • Conclusie
  • Samenvatting
  • Advies

Slide 17 - Tekstslide

Alles in 1 overzicht.
blz. 148 Op Niveau

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

zelfstandig en in stilte
  • Stap 1: Lees tekst 7, 8 en 9 op blz. 149 t/m 150 van je opdrachtenboek Op Niveau (hier te downloaden)
  • Stap 2: open LessonUp Begrijpend lezen les 3.
  • Stap 3: Maak vraag 1 t/m 10 op de volgende slides.

  • Maak ook de tot-slot-vraag op de laatste slide.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht
Lees nu tekst 7 op bladzijde 149.

Slide 21 - Tekstslide

1. Tekst 7 is het middenstuk van een tekst over bedreigde dieren en planten. De schrijver heeft de tekst niet in alinea's verdeeld, maar toch kom je over twee deelonderwerpen iets te weten.

Over welke twee deelonderwerpen krijg je informatie?

Slide 22 - Open vraag

2. Bedenk bij elke alinea een tussenkopje dat bij de inhoud van de alinea past.

Slide 23 - Open vraag

3. Wat is het doel van tekst 7?

Slide 24 - Open vraag

4. Wat is de tekstsoort?

Slide 25 - Open vraag

Aan de slag!
Lees nu tekst 8 en 9 op blz. 150 van je boek.

Slide 26 - Tekstslide

5. Tekst 8 (blz. 150) zou de inleiding bij tekst 7 kunnen zijn. Op welke manieren wordt deze inleiding vormgegeven?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een anekdote vertellen.

Slide 27 - Quizvraag

6. Tekst 9 (blz. 150) zou ook de inleiding bij tekst 7 kunnen zijn. Op welke manieren wordt deze inleiding vormgegeven?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een anekdote vertellen.

Slide 28 - Quizvraag

7. Wat is het doel van het slot van een tekst?

Slide 29 - Open vraag

8. Welke manieren kan een schrijver gebruiken om dit doel te bereiken?

Slide 30 - Open vraag

Aan de slag!
Lees nu tekst 10 op blz 150 van je boek.

Slide 31 - Tekstslide

9. Vind je tekst 10 een passend slot bij tekst 7? Leg uit waarom wel of niet.

Slide 32 - Open vraag

10. Tot slot:
Wat vind je nog lastig?

Slide 33 - Open vraag

Wat ging goed?

Slide 34 - Tekstslide

Ik weet hoe ik een tekst kan inleiden.

Ja
Nee
Een beetje

Slide 35 - Poll

Ik weet hoe ik een tekst kan afsluiten.

Ja
Nee
Een beetje

Slide 36 - Poll