Woordsoorten: lidwoorden, zelfstandig en bijvoeglijke naamwoorden

Woordsoortbenoeming
Woordsoorten zijn iets anders dan zinsdelen (ontleden).
Soms vragen we je een woordsoort (werkwoord) te benoemen, en soms een zinsdeel (werkwoordelijk gezegde).

De docent / is / aardig.
De docent is het onderwerp, maar welke woordsoort hoort bij
de en docent en aardig?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordsoortbenoeming
Woordsoorten zijn iets anders dan zinsdelen (ontleden).
Soms vragen we je een woordsoort (werkwoord) te benoemen, en soms een zinsdeel (werkwoordelijk gezegde).

De docent / is / aardig.
De docent is het onderwerp, maar welke woordsoort hoort bij
de en docent en aardig?

Slide 1 - Tekstslide

Extra uitleg
Deze les is eerder gemaakt. Staat er een                  dat betekent dat er aantekeningen gemaakt moesten worden tijdens de les. 
Je kan even controleren of jouw aantekeningen nog overeen komen met wat er staat. Klopt alles? Kan je aanvullingen maken?

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten
De docent / is / aardig.

Een werkwoord is een woordsoort.

Welke woordsoorten horen bij
de, docent, aardig?

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten
Bij grammatica kun ook de losse woorden in de zin benoemen. Ieder los woord hoort bij een woordsoort.

Je leert vandaag 3 woordsoorten. Deze leer je te herkennen en toe te passen. 

Lees de zin: De docent  is aardig.

Slide 4 - Tekstslide

Bepaald en onbepaald lidwoord
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord!
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.
een -> onbepaald lidwoord.




Slide 5 - Tekstslide

Onbepaald lidwoord
Het lidwoord een is een onbepaald lidwoord.
Je gebruikt het als niet duidelijk is wat of wie je precies bedoelt: 

... een docent, een plant, een fiets ...
Het maakt niet uit welke jongen, plant, fiets. 

Slide 6 - Tekstslide

Let op!
- Als je een uitspreekt als 1, is het geen lidwoord. Als er een getal bedoeld wordt: géén lidwoord.

Je weet zo een, twee, drie niet waar je heen moet.
Ik geef jou een koekje en niet meer.
 

Slide 7 - Tekstslide

Bepaald lidwoord
Het lidwoorden de en het is een bepaald lidwoord.
Je gebruikt het als het duidelijk is wat of wie je precies bedoelt: 
De docent waar ik les van krijg.
De kast die daar staat.
De fiets van die jongen.
Het tijdschrift dat ik lees.
?
Verwijswoorden; aanwijzende voornaamwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Let op!
- Als het niet voor een zelfstandig naamwoord staat, is het geen lidwoord:

Het regent.
Het is gezellig
Het is al laat.
?
Het is hier een onderwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Let op:
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. 
Maar:
Een zelfstandig naamwoord heeft niet altijd een lidwoord.
Bijvoorbeeld bij namen: 
Bowie

Slide 10 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
Mensen
Dieren
Dingen (abstract: geluk, koninkrijk)
Aardrijkskundig (afgeleide) woorden
Feestdagen
De-het-een ervoor
meervoud / verkleinen

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Geen zelfstandig naamwoord
Glas
Prachtig
Honden
Vriendschap
voor
Woerden
die
alweer

Slide 12 - Sleepvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord, 1? En welke een werkwoord, 2?
+
-

Slide 13 - Sleepvraag

Bepaalde lidwoorden
Onbepaald lidwoord
  • Er zijn twee bepaalde   lidwoorden. DE, HET
  • Ze geven iets aan wat   voor jou duidelijk is.
  • Staat voor een znw


geef zelf voorbeelden
  • Er is één onbepaald   lidwoord.
  • Het geeft iets algemeens   aan.
  • Onbepaald lidwoord: EEN.
  • Staat voor een znw
  • Lees je een getal? Dan geen lidwoord.

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandignaamwoord
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten. Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen, aardrijkskundige namen (plaatsen, rivieren etc.) en voor (eigen)namen, ook al kun je daar soms geen lidwoord voor zetten. Je kunt ze meestal in het meervoud zetten en je kunt er vaak een verkleinwoord van maken. Ook gevoelens en abstracte zaken zijn zelfstandig naamwoorden (geluk, vrede, verdriet, hemel).

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord
Verandert van vorm als je het woord in een zin gebruikt:
De .... trui (rood)
Het .... ijsje (lekker)
Die ... jongen (leuk)
De .... docent (fantastisch)
De ... toerist (Japan)

Slide 16 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord
Zegt iets over het 
zelfstandig naamwoord:
lekker, mooi, lelijk, warm, rood ...

De docent is aardig.

Slide 17 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.

een ijzeren buis, een zilveren ring, een gouden kettinkje
een stalen pen, een bronzen speld een eiken tafel, 
een rieten dak, een leren bank, een glazen deur, een wollen trui een zijden jurk, een katoenen blouse, een chocoladen paashaas
een marsepeinen varken, een kristallen bol ... 

Slide 18 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap of kenmerk van het zelfstandig naamwoord aan. Bijvoeglijk naamwoorden staan vaak voor een zelfstandig naamwoord.

Geef zelf voorbeelden!

Slide 19 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord
Weet je niet zeker of het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is? Kijk dan of je het woord van voor het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord kunt zetten.
de mooie jurk → de jurk is mooi
de zilveren ring → de ring is van zilver
de eiken tafel → de tafel is van eiken
de zijden jurk → de jurk is van zijde

Slide 20 - Tekstslide

Ik weet over zelfstandig naamwoorden:

Slide 21 - Woordweb

Ik weet over bijvoeglijk naamwoorden:

Slide 22 - Woordweb

Wat ik nog niet zo goed snap:

Slide 23 - Woordweb

Ik heb deze les weer nieuwe dingen geleerd
Ja
Nee, ik wist dit al!

Slide 24 - Poll

Vragen?
Deze mag je mij altijd stellen! 
liever per mail? lcm@kalsbeek.nl

Slide 25 - Tekstslide