8.3 Kracht en beweging

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

8.3 Kracht en beweging

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de eenheid van kracht?
A
F
B
N
C
K
D
kg

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het symbool van kracht?
A
F
B
N
C
K

Slide 5 - Quizvraag

Een kracht heeft een grootte van 35 Newton.
Wat is de lengte van de vector wanneer de krachtenschaal is: 1 cm = 5 N.
A
35 cm.
B
7 cm.
C
5 cm.
D
165 cm.

Slide 6 - Quizvraag

Bereken met de hefboomregel of de hefboom hiernaast in evenwicht is.
A
A. Er is evenwicht
B
B. Het moment links is groter
C
C. Het moment rechts is groter

Slide 7 - Quizvraag






               Welke hefboom geeft de meeste kracht? 
A
Hefboom A
B
Hefboom B
C
Hefboom C
D
geen van alle

Slide 8 - Quizvraag

Nakijken huiswerk 8.1

veerkracht
zwaartekracht
spierkracht
kleefkracht
windkracht
wrijvingskracht
2
alleen zwaartekracht
3
a Wrijvingskrachten ontstaan alleen als je beweegt.
b Wrijvingskrachten werken een beweging tegen.
c Als je fietst is er tussen band en weg rolweerstand.
d Als je heel snel fietst, voel je veel luchtweerstand.
4
De eenheid van kracht is de newton, afgekort N
5
Als jij op een weegschaal staat, geeft de weegschaal je gewicht in kg aan.
De zwaartekracht op jou is: je gewicht in kg  10 = je gewicht in N.
6
Anita kan met de krachtmeter niet het voorwerp met een massa van 0,3 kg meten, want de
zwaartekracht = 0,3 x 10 = 3 N en dat valt buiten het meetbereik van de krachtmeter.
9
a A = 2,7 N
   B = 17 N
   C = 0,58 N
b
c De beste is krachtmeter C.
d Krachtmeter C is het meest nauwkeurig, want
krachtmeter C heeft het kleinste meetbereik.
10
2 De richting van de bal verandert.
1 De vorm van de bal verandert.
3 De snelheid van de bal verandert
11
zwaartekracht, windkracht en spankracht
15
16
17
18
19
a) Massa =1,5 kg. De zwaartekracht = 1,5  10 = 15 N.
b) De pijlen zijn 15 : 5 = 3 cm lang en wijzen naar beneden
(zwaartekracht) en omhoog (spankracht)
20

Slide 9 - Tekstslide

Nakijken Huiswerk 8.2

a C De duwkracht van de jongen is even groot als de duwkracht van het meisje.
b Bij C, want de handen komen niet in beweging.
2
 a C De zwaartekracht is even groot als de veerkracht.
 b Als de veerkracht van de plank kleiner is dan de zwaartekracht van het meisje, dan beweegt het
meisje naar beneden en de plank breekt.
3
4
Een hefboom heeft altijd een draaipunt.
5
bijvoorbeeld:
1 nijptang
2 steeksleutel
3 klauwhamer
6
7
10
13
a 2 damstenen
 b 20 cm
c 4 damstenen
d 10 cm
e 2  20 = 40
f 4  10 = 40
g beide vermenigvuldigingen hebben dezelfde uitkomst: 40.
11
krachtx arm1 = kracht2 x arm2
      F1 x l1 = F2 x l2
14
12
 1 gegeven: F1 = 20 N l1 = 80 cm
                      F2 = 40 N l2 = 40 cm
2 gevraagd: Is de hefboom in evenwicht?
3 formule: F1 x l1 = Fx l2
4 uitrekenen: 20 x 80 = 40 x 40
                          1600 = 1600
5 antwoord: De producten zijn gelijk.
De hefboom is wel in evenwicht.
15
1 gegeven: F1 = 150 N l1 = 200 cm (F1 en l1 zijn de gegevens over de hond)
                     F2 = 600 N l2 = 50 cm (F2 en l2 zijn de gegevens over de vrouw)
2 gevraagd: Is er evenwicht?
3 formule: F1 x l1 = F2 x l2
4 uitrekenen: 150 x 200 = 600 x 50
                           30 000 = 30 000
5 antwoord: De wip is wel in evenwicht.
16
 1 gegeven: F1 = 600 N l1 = 3,50 m (F1 en l1 zijn de gegevens over de lange arm)
F2 = 4000 N l2 = 0,60 m (F2 en l2 zijn de gegevens over de korte arm)
2 gevraagd: Is er evenwicht?
3 formule: F1 x l1 = F2 x l2
4 uitrekenen: 600 x 3,5 = 4000 x 0,6
                          2100 = 2400
5 antwoord: De hefboom is niet in evenwicht; de kracht die je op de hefboom uitoefent, is te klein om de steen op te tillen.
17

Slide 10 - Tekstslide

Hoe ontstaat beweging?
Voor beweging heb je kracht nodig:
Spierkracht
Zwaartekracht
Waterkracht
Windkracht
Motorkracht
Veerkracht
Blz. 173

Slide 11 - Tekstslide

Welke krachten werken tegen?
Wrijvingskrachten
Tegenwind: luchtweerstand
Ondergrond: rolweerstand
Aerodynamische vorm om zo min mogelijk last te hebben van de wind. Gestroomlijnd. 
Harde banden verminderen de rolweerstand

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Welke krachten werken als je fietst?
Om te versnellen moet de spierkracht groter zijn dan de wrijvingskracht. 
De snelheid blijft gelijk als de spierkracht even groot is als de wrijvingskracht
Bij het remmen maak je de wrijvingskracht groter. Remmen is ook vertragen. De wrijvingskrachten zijn dan zó groot dat de beweging snel stopt

Slide 14 - Tekstslide

Bij ijzel of sneeuw is er weinig rolweerstand. Er is geen wrijving en je kan dan niet snel stoppen. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is snelheid?
Snelheid heeft te maken met de grootheden Afstand en Tijd
Afstand (s): aantal kilometers/ meters tussen twee plaatsen
Tijd (t): aantal uren/minuten/ seconden dat je over een afstand doet.
Snelheid (v): afstand die je in een seconde of uur of minuut aflegt. 

Slide 16 - Tekstslide

Gemiddelde snelheid
Om de gemiddelde snelheid te berekenen moet je twee grootheden weten:
De afgelegde afstand
De tijd die nodig was om de afstand af te leggen. 
Gemiddelde snelheid schrijf je als: 
    Hoe reken je minuten om naar uren?
1. Schrijf de tijd op in minuten
2. Deel het aantal minuten door 60. 
3. Het antwoord is de tijd in uren. Schrijf het antwoord op en zet de eenheid h erbij. 
    Hoe reken je minuten om naar seconden?
1. Schrijf de tijd op in minuten
2. Vermenigvuldig het aantal minuten met 60. 
3. Het antwoord is de tijd in seconden. Schrijf het antwoord op en zet de eenheid s erbij. 
Bij een afstand in meter hoort een tijd in seconde. 
Bij een afstand in kilometer hoort een tijd in uur. 

Slide 17 - Tekstslide

De Thalys is een hogesnelheidstrein. De Thalys legt de afstand Parijs-Amsterdam af in 2 uur en 40 minuten. Die afstand is ruim 400 km. De hoogste snelheid van de Thalys is 300 km/h. De trein kan niet overal zo hard rijden. Wat is de gemiddelde snelheid van de Thalys over het traject Parijs-Amsterdam?


1. Gegeven
2. Gevraagd
3. Formule
4. Berekening
5. Antwoord  
  
400 km in 2h en 40 m. 
s = 400 km
t = 2 h 40 m
minuten omrekenen naar uur
40 minuten = 40/60 uur = 0.67 uur
2 uur en 40 minuten is dus 2,67 uur. 
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid is 150 km/h

Slide 18 - Tekstslide

Hoe reken je snelheden om?
Soms moet je de snelheid in m/s omrekenen naar km/u of andersom. 

=11hkm=3600s1000m=3,61
1 km/h
m/s

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Aan het (huis) werk
Opdrachten 2 t/m 4
6 t/m 11
14 en 15
18 t/m 29
Blz. 139

Slide 21 - Tekstslide