Word order/adverbs of time & place & frequency & manner

Word Order
Adverbs of Time, Place, Manner & Frequency
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Word Order
Adverbs of Time, Place, Manner & Frequency

Slide 1 - Tekstslide

GOALS
  • By the end of this lesson, you :
  • You know the rules about the position of adverbs in a sentence
  • You can write them in the correct place in a sentence

Slide 2 - Tekstslide

Tijd (wanneer) kan ook aan het begin van de zin:
voor extra nadruk.

Slide 3 - Tekstslide

Adverbs of place & time
Adverbs of place and time komen altijd achteraan in de zin.
Eerst de plaats en dan de tijd:

We are going to swim in the lake tomorrow.
My parents are in Nijmegen today.
I am seeing Pink's new concert at the Ziggo Dome in July.

Slide 4 - Tekstslide

Maar:
Als het extra belangrijk is om te vermelden wanneer iets gebeurde dan zet je de verwijzing naar tijd helemaal vooraan in de zin:

In July, we are seeing Pink's new concert in the Ziggo Dome.
On Sunday, the minister announced that schools would be closed for three weeks.

Slide 5 - Tekstslide

Shall we meet at 4pm on Monday?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Adverbs of frequency
Geven aan hoe vaak iets gebeurd.
Waar?  Voor het hoofdwerkwoord 
We always start  the day with breakfast.


Slide 8 - Tekstslide

Maar:
Als er een vorm van to be (am/are/is/was/were) in de zin staat komt de adverb of frequency erachter.

He is always late.
We are usually on time. 


Slide 9 - Tekstslide

Adverbs of manner
Geven aan hoe iets gebeurd.
Hoe? Bijvoeglijk naamwoord + ly (meestal)
Waar?  Voor het bijvoeglijk naamwoord, bijwoord of hoofdwerkwoord.
That is a very nice guy.
He reads really quickly.
He awkwardly sat next to each other.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht:
Zet bij de volgende opdracht alle woorden in de juiste volgorde om een goede zin te maken. Zorg dat je elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.

Veel succes!

Slide 11 - Tekstslide

in the garden / Peter / yesterday / worked

Slide 12 - Open vraag

always / I / visit/ my grandmother / on Fridays /

Slide 13 - Open vraag

this weekend / to go / do you want / to the cinema / ?

Slide 14 - Open vraag

is / my brother / mostly / out in the sun

Slide 15 - Open vraag

my parents / next week / won't go / probably / to work

Slide 16 - Open vraag

always / in the weekend / watches TV / my little brother

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide