LV+MV en zelfstandig werken

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm
Is het belangrijkste werkwoord in de zin. Zonder persoonsvorm geen zin!

Haal je uit de zin door:
  1. De tijdproef
  2. De vraagproef

Slide 2 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
    Zoek eerst de persoonsvorm van de zin.
    Zoek dan het onderwerp.
    Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Je mag de volgorde veranderen.
   

Slide 3 - Tekstslide

Haal uit de volgende zin de pv:
Joachim en Brian wilden vanmiddag niet voetballen.

Slide 4 - Open vraag

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. Een persoonsvorm behoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde.

Slide 5 - Tekstslide

Haal de pv uit de zin:

Mevrouw Van Zuilekom kijkt veel toetsen en boekverslagen na volgende week

Slide 6 - Open vraag

Haal het gez uit de zin:

Mevrouw Van Zuilekom kijkt veel toetsen en boekverslagen na volgende week

Slide 7 - Open vraag

Haal de pv uit de zin:

Zij loopt altijd weg van haar problemen.

Slide 8 - Open vraag

Haal het gez uit de zin:

Zij loopt altijd weg van haar problemen.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het gezegde in de zin: Er wordt veel overlegd over de strengere maatregelen.
A
wordt
B
er wordt
C
wordt overlegd
D
er is geen gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Het onderwerp
Het onderwerp is degene of iets die de werkwoorden uitvoert.

Je haalt het uit de zin door de vraag: wie/wat + gez te stellen.

Ik heb vandaag een cadeautje opgestuurd.
PV: heb
GEZ: heb opgestuurd
OW: ik

Slide 11 - Tekstslide

Haal uit de volgende zin het OW:
Op tv waren veel leuke films te zien dit weekend.

Slide 12 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp in de zin te vinden?

Slide 13 - Open vraag

Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'. 
Vind je door de vraag te stellen
'Wat/wie+ werkwoordelijk gezegde + onderwerp. 

TIP: HET LIJDEND VOORWERP BEGINT NOOIT MET EEN VOORZETSEL!

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de PV?

Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.
A
pv = heeft
B
pv = gegeven

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het OW?

Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.
A
ow = Mijn moeder
B
ow = Mick
C
ow = straf

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het LV?

Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.
A
lv = Mijn moeder
B
lv = Mick
C
lv = straf

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het LV:
Wil je voor mij een paar van die vakantiefoto's laten maken?
A
Je
B
een paar van die vakantiefoto's
C
voor mij
D
staat geen lv in de zin

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het LV:
Veel leerlingen kopen in de kleine pauze een lekker tussendoortje.
A
Veel leerlingen
B
in de kleine pauze
C
een lekker tussendoortje
D
staat geen lv in de zin

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het LV:
Sommige spinnen maken heel kunstige webben in de achtertuin.
A
Sommige spinnen
B
webben
C
heel kunstige webben
D
in de achtertuin

Slide 20 - Quizvraag

Op welke vraag is 'Mick' het antwoord in:
Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
voor zijn toets
D
Er is geen meewerkend voorwerp.

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?
Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets(1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 24 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
iets anders
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quizvraag

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quizvraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quizvraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn konijn =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Haal uit de volgende zin het OW:
Gisteren speelde Uruquay tegen het fortuinlijke Portugal.

Slide 29 - Open vraag

Zoek op internet hoe je het lijdend voorwerp kan vinden in een zin en schrijf dat hieronder op.

Slide 30 - Open vraag

Wat is het wwgez in de volgende zin:
De spelers waren naar het hotel toe gelopen.

Slide 31 - Open vraag

Geef van onderstaande zin het onderwerp en de persoonvorm:
De ferme bouwvakker klaarden de klus snel.

Slide 32 - Open vraag

Schrijf hieronder een zin waar een onderwerp en persoonsvorm in zit.

Slide 33 - Open vraag

De voetballers van Ghana speelden wederom een kansloze wedstrijd. = een kansloze wedstrijd
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 34 - Quizvraag

De televisie zendt op dit moment veel voetbalwedstrijden uit.
zendt uit=
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 35 - Quizvraag