Samengestelde zinnen

SAMENGESTELDE ZINNEN
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

SAMENGESTELDE ZINNEN

Slide 1 - Tekstslide

Is de stelling waar?

Je vindt de persoonsvorm in samengestelde zinnen met de tijdproef.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn de vier belangrijke voegwoorden?

Slide 3 - Open vraag

Bij samengestelde zinnen
A
heb je altijd een voegwoord vooraan
B
heb je altijd een voegwoord tussen de zinnen
C
heb je geen voegwoord nodig
D
heb je soms een voegwoord vooraan en soms tussen de zinnen

Slide 4 - Quizvraag

Bij welk voegwoord in samengestelde zinnen moet je ALTIJD naar het onderwerp en persoonsvorm kijken?
A
Want
B
Of
C
Maar
D
En

Slide 5 - Quizvraag

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
De temperatuur zal morgen in het noorden van het land dalen naar zo’n 18 graden.
B
Omdat ik mijn arm in het gips heb, kan ik niet mee naar het zwembad.
C
Tijdens mijn maatschappelijke stage in het ziekenhuis heeft Ahmed veel geleerd.
D
In onze klas werd fel gediscussieerd over de ruzie tussen Herman en Boris.

Slide 6 - Quizvraag

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Bram voetbalt en hij zit op tafeltennis.
B
Door de vele fietsers in de stad kan de tram lastig rijden.
C
Na de kerstvakantie begint het nieuwe kalenderjaar.
D
Terwijl ik op de bus wachtte, werd ik nat gespetterd door een auto.

Slide 7 - Quizvraag

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Nu is een selfie in een seconde gepiept, maar is het resultaat daarom minder waard?
B
Tijdens het Museumweekend presenteerde de organisatie het allereersteSelfiemuseum.
C
Geen van beide

Slide 8 - Quizvraag

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Mijn buurjongen was zijn zusje weer eens vergeten
B
Banjer rent door het park en zijn baasje rent erachteraan
C
Toen het begon te waaien, deden we snel onze jas aan.
D
De dansjes van Tiktok zijn heel populair tegenwoordig.

Slide 9 - Quizvraag

Henk eet chips, omdat hij dat heel erg lekker vindt.


A
De zin heeft één persoonsvorm.
B
De zin heeft twee persoonsvormen.
C
De zin heeft drie persoonsvormen.
D
De zin heeft vier persoonsvormen.

Slide 10 - Quizvraag

Het verbaasde me dat ik jou blijkbaar niet kon vertrouwen.


A
De zin heeft vier persoonsvormen.
B
De zin heeft één persoonsvorm.
C
De zin heeft twee persoonsvormen.
D
De zin heeft drie persoonsvormen.

Slide 11 - Quizvraag

ENKELVOUDIG OF SAMENGESTELDE ZINNEN?

1. Sarah heeft een kat.
2. De oortjes van Gianluca zijn kwijt, maar gelukkig heeft Bram ze gevonden.

A
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv
B
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = samengestelde zin, want er zijn 3 pv
C
1 = samengestelde zin, want er zijn 2 pv 2 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv
D
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = samengestelde zin, want er zijn 2 pv

Slide 12 - Quizvraag

Ik vond het niet leuk dat je dat zei, maar je had wel gelijk gekregen.
A
De zin heeft 1 persoonsvorm.
B
De zin heeft 2 persoonsvormen.
C
De zin heeft 3 persoonsvormen.
D
De zin heeft 4 persoonsvormen.

Slide 13 - Quizvraag

De samengestelde zinnen heb ik ...... begrepen.
A
goed
B
voldoende
C
nog niet zo goed
D
slecht

Slide 14 - Quizvraag

Welke bewering klopt? Het kunnen er meerdere zijn.
A
In iedere zin staat een pv
B
Als er meerdere pv's in een zin staan is het altijd een samengestelde zin.
C
In een hoofdzin staan de pv en het ow naast elkaar
D
In een bijzin staan de pv en het ow niet naast elkaar

Slide 15 - Quizvraag