Katern 1 hoofdstuk 2 de rol van ruilen en geld

Hoofdstuk 2 
De rol van ruilen en geld
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 
De rol van ruilen en geld

Slide 1 - Tekstslide

2.1 De waarde van ruilen.
Doelen:
Je kunt het verschil uitleggen tussen absolute en comparatieve voordelen en met een berekening uitspraken doen over waar comparatieve voordelen kunnen worden behaald.
Je kunt uitleggen welke kosten je maakt als je direct of indirect ruilt
Je kunt uitleggen wat ongedifferentieerde koopkracht is.
Je kunt het ontstaan van eigendomsrechten beschrijven en met voorbeelden uitleggen welke invloed eigendomsrechten hebben bij ruil.

Slide 2 - Tekstslide

Schaarste dwingt tot keuze. Als iemand voor iets kiest, offert hij de waarde van de alternatieven, de andere mogelijkheden op. 

Opofferingskosten zijn de opbrengsten van het beste, niet gekozen alternatief.

Arbeidsverdeling
en specialisatie
Iedereen doet waar hij het beste in is
Degene die het snelst het werk kan doen heeft een absoluut voordeel op de anderen.
Absoluut: getallen
Comparatief: %

Als er twee zaken hebt waar je het beste in bent dan ga je kijken naar het comparatief voordeel

Slide 3 - Tekstslide

Comparatief voordeel = De andere persoon doet dan een taak waarvan zijn achterstand relatief het kleinst is.

Samen kijken naar het voorbeeld op blz. 52.
  • Wie is er absoluut gezien het snelste?
  • Waar heeft Jeanine het comparatief voordeel? 
  • Bij het comparatief voordeel worden de beschikbare uren optimaal ingezet

Slide 4 - Tekstslide

Maken opdracht 1 t/m 3

Slide 5 - Tekstslide

lezen bladzijde 54 t/m 57

Slide 6 - Tekstslide

De ene persoon kan een taak sneller of goedkoper uitvoeren dan een andere persoon. Een voordeel in het aantal benodigde uren per taak of een financieel voordeel in het maken van een product.
A
comparatief voordeel
B
absoluut voordeel
C
resoluut voordeel

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn transactiekosten?
A
Kosten die gemaakt worden om de budgetlijn te kunnen weergeven
B
Kosten die gemaakt worden voor het maken van een geschikte ruil.
C
Kosten die gemaakt worden bij het verplaatsen van goederen
D
Kosten die gemaakt worden om niet te ruilen.

Slide 8 - Quizvraag

Welke van onderstaande valt NIET onder transactiekosten?
A
de reistijd om naar de winkel te gaan
B
de prijs van het product
C
de benzinekosten
D
de tijd die je naar informatie hebt gezocht

Slide 9 - Quizvraag

Maken opdracht 1 t/m 3, 4, 6, 7, 11

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken 2.1

Slide 11 - Tekstslide

2.2 de rol van geld

Slide 12 - Tekstslide

2.2 leerdoelen
  • Je kunt voorbeelden geven van geld als ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel.
  • Je kunt de technische eisen aan geld benoemen en verklaren.
  • Je kunt de intrinsieke en extrinsieke waarde van geld onderscheiden en deze begrippen in relatie brengen met de wet van Gresham.
  • Je kunt uitleggen waarom geld fiduciair is en de verschillen tussen chartaal en giraal geld toelichten.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Lezen 63 t/ 65 maken opdracht 15,17,19,20
We werken 20 minuten aan deze opdrachten.

Slide 15 - Tekstslide

Bespreken opdracht 17 en 20

Slide 16 - Tekstslide

Intrinsieke waarde van geld: De waarde van het materiaal waarvan geld is gemaakt. 
Extrinsieke waarde van geld: De waarde die op het geld gedrukt staat. 

Slide 17 - Tekstslide

Wat is chartaal geld?
A
Munten
B
Biljetten
C
Munten en biljetten
D
Giraal geld

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Maatschappelijke geldhoeveelheid
Al het chartale geld en girale geld in Nederland bij elkaar opgeteld. Dat zijn de munten, bankbiljetten en direct opvraagbare tegoeden op betaalrekening in handen van het publiek. 

Slide 20 - Tekstslide

Hoort geld op de spaarrekening bij de maatschappelijke geldhoeveelheid? Leg uit waarom wel of niet?

Slide 21 - Open vraag

Maken opdracht 24 en 25

Slide 22 - Tekstslide

2.3 geld scheppen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat is de maatschappelijke geldhoeveelheid?

Slide 25 - Open vraag

Samen maken opdracht 31

Slide 26 - Tekstslide

Zelf lezen blz. 74

Slide 27 - Tekstslide

Samen maken opdracht 36

Slide 28 - Tekstslide

Maken opdrachten
28,29,30,31,32,33,36,37,40

Slide 29 - Tekstslide