Flexles voor grammatica h4 en h5

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • iPad 
  • leerwerkboek deel B voor naslag theorie
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • iPad 
  • leerwerkboek deel B voor naslag theorie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning: puntjes op de i
  • Herhaling vzv / bwb (zinsdelen)
  • Herhaling bw / bn (woordsoorten)
  • Zelf oefenen met versterk jezelf

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetselvoorwerp (p. 54)
1 Het voorzetsel van een voorzetselvoorwerp kun je niet veranderen.
Zij heeft vertrouwen in hem. => vertrouwen hebben in
2 Het voorzetsel van het voorzetselvoorwerp heeft geen tijd/plaats aan.
  • Hij wacht al erg lang op de trein. vzv= op de trein
  • Sjoerd moest op zijn stoel wachten. bwb = Waar moest hij wachten?
3 Er kan slechts één voorzetselvoorwerp in een enkelvoudige zin staan.
Ondanks alle inspanning (bwb) is ze nog steeds niet (bwb) blij met haar nieuwe kamerindeling (vzv).


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Hij verzet zich tegen de slaap.

  
Saskia is bezeten van snelle auto’s.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling (bwb) p. 56
Heb je pv, wg of ng, o, lv, mv gevonden? 
De zinsdelen die overblijven en extra informatie geven zijn bijwoordelijke bepalingen. 

De bwb zegt iets over:
het gezegde of over de hele zin.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7 Bijwoordelijke bepalingen
Vraag stellen
Vraagwoord + gezegde + o (+ lv + mv)

Slide 8 - Tekstslide

VWO moet de verschillende soorten bwb's kunnen herkennen. 
Voorbeeld
  • Hij / geeft / haar / altijd / een hand.
         o         wg       mv       bwb       lv

  • Hij / geeft / haar / 's morgens / altijd / netjes / een hand.
                                           wanneer? tijd                hoe? hoedanigheid
Je kunt dus meerdere bwb in één zin hebben.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoord
Een bijwoord zegt iets over andere woorden of een hele zin.
1 De zangeres zingt goed.             goed zegt iets over zingen
2 Ze zingt een heel goed liedje.  goed is bn, en heel is bw
3 Ze zingt hartstikke goed.            hartstikke zegt iets over goed
Veelvoorkomende bijwoorden zijn: altijd, plotseling, soms, wanneer, even, overal, waar, hoe, nog, ook, wel, toch, eigenlijk, niet, nooit, misschien, waarschijnlijk, helaas en hopelijk.



bn
bn zegt iets over een zn

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ook, misschien, gelukkig, helaas

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies







Ontleden zinsdelen:
vzv, bwb






Ontleden woordsoorten:
bw en bn
Werkmoment: ga naar versterk jezelf

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Volgende week op dit uur: elevatorpitch!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies