9.1 Jouw waarneembare eigenschappen

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
9.1: Jouw waarneembare eigenschappen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
9.1: Jouw waarneembare eigenschappen

Slide 1 - Tekstslide

Deze lessonup:
- Inleiding H9 Erfelijkheid + herhaling begrippen 4H

Slide 2 - Tekstslide

Doel en begrippen 9.1 
Je leert wat de invloed van chromosoomaantallen, het milieu en het genotype is op de waarneembare eigenschappen van een organisme
Je leert hoe cellen andere eigenschappen kunnen hebben hoewel ze hetzelfde genetische materiaal hebben

autosomen, geslachtschromosomen, karyogram, karyotype, trisomie, aangeboren, genotype, allel, fenotype, milieu, dominant, recessief, emergente eigenschappen, celdifferentiatie, celtype, genetische code, genexpressie, regulatorgenen, structuurgenen.

Slide 3 - Tekstslide

DNA - molecuul
  • In de celkern
  • Dubbele helixstructuur
  • Baseparen
  • Codeert voor eiwitten

Slide 4 - Tekstslide

Gen
  • Stukje van een DNA-molecuul.
  • Codeert voor één eiwit

Slide 5 - Tekstslide

Chromosoom
  • Opgekruld DNA molecuul.
  • Alleen zichtbaar tijdens de celdeling (in verdubbelde toestand = twee chromatiden).

Slide 6 - Tekstslide

Genoom
Alle aanwezige erfelijke informatie.
Niet alleen kern-DNA maar ook mitochondriaal DNA.

Slide 7 - Tekstslide

Haploïd/ diploïd
Geslachtscellen: van elk chromosoom één exemplaar (haploïd)

Na bevruchting (dus in elke lichaamscel): van elk chromosoom 2 exemplaren (diploïd)

Slide 8 - Tekstslide

Homoloog
Je hebt 2 versies van elk chromosoom. Eén van je vader en één van je moeder.

Dit zijn homologe chromosomen
Er zitten dezelfde genen op, maar niet altijd dezelfde allelen.

Slide 9 - Tekstslide

Allel
Van genen kunnen verschillende versies bestaan.
Een versie van een gen heet een allel.
Een diploïde cel heeft dus altijd twee allelen van elk gen, op elke chromosoom één.
De allelen op twee homologe chromosomen kunnen hetzelfde zijn (homozygoot) of verschillende (heterozygoot)

Slide 10 - Tekstslide

Autosomen/ geslachtschromosomen
Geslachtschromosomen: het chromosomenpaar dat het geslacht bepaalt XX, XY bij mensen.

Autosomen: alle andere chromosomen.

Slide 11 - Tekstslide

Geslachtscellen komen alleen in de kernen van geslachtscellen voor.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Een lichaamscel van een vrouw bevat 23 paar autosomen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Je genoom is het totale aantal genen in één celkern.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Karyogram
  • Alle chromosomen gerangschikt op lengte
  • Homologe chromosomen bij elkaar

Slide 15 - Tekstslide

Karyotype
Tekstuele vertaling van het karyogram:
Totaal aantal chromosomen, type geslachtschromosomen

46, XX

Slide 16 - Tekstslide

Karyotype
Deze?

47, XX +21

Slide 17 - Tekstslide

Karyotype
47, XX +21 

Trisomie 21 = syndroom van Down

Slide 18 - Tekstslide

Het turner-syndroom is een vorm van monosomie van de X-chromosomen. Wat is het karyotype?

A
45, -X
B
46, XY, -1
C
45, X0
D
45, X, -1

Slide 19 - Quizvraag

Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
Je genotype bepaalt je erfelijke eigenschappen - dat wat aangeboren is.

Slide 20 - Tekstslide

Fenotype
De uiteindelijke, waarneembare eigenschappen van een individu: wordt bepaald door het genotype in combinatie met het milieu.

Bijvoorbeeld: krullend haar/ suikerziekte.

Slide 21 - Tekstslide

Tweelingenonderzoek
In hoeverre eigenschappen erfelijk zijn of deels bepaald worden door het milieu blijkt vaak uit tweelingonderzoeken.

Eeneiïge tweelingen hebben hetzelfde DNA maar niet altijd hetzelfde milieu. 

Slide 22 - Tekstslide

Welk van de volgende eigenschappen is aangeboren?
A
geboortegewicht
B
bloedgroep A
C
goed kunnen turnen
D
Blonde haren

Slide 23 - Quizvraag

Celdifferentiatie
Alle cellen in een lichaam hebben hetzelfde genoom - hetzelfde DNA en dus ook dezelfde genen/ allelen.

Toch is niet elke cel hetzelfde.

Niet alle genen zijn in elke cel actief -> worden omgezet naar RNA en dus naar een eiwit.

Slide 24 - Tekstslide

Eigenschappen
Alle erfelijke eigenschappen zijn terug te voeren op de aan-/ afwezigheid van een eiwit.
Eiwitten kunnen de volgende functies vervullen:
hormoon, receptor, poort, transport, structuur, beweging, opslag, enzym, genregulatie. 

Slide 25 - Tekstslide

Regulatorgenen
Regulatorgenen: coderen voor regulatoreiwitten die de genexpressie (= aanmaak van RNA, dus aanmaak van een eiwit) van andere genen regelen.
Regulatorgenen schakelen structuurgenen aan of uit.

Structuurgenen zorgen voor genexpressie van specifieke genen.

Slide 26 - Tekstslide

Emergente eigenschap
Pas zichtbaar op een hoger organisatie-niveau.
Ontstaat door interactie.

Slide 27 - Tekstslide

Doel en begrippen 9.1 
Je hebt geleerd wat de invloed van chromosoomaantallen, het milieu en het genotype is op de waarneembare eigenschappen van een organisme
Je hebt geleerd hoe cellen andere eigenschappen kunnen hebben hoewel ze hetzelfde genetische materiaal hebben

autosomen, geslachtschromosomen, karyogram, karyotype, trisomie, aangeboren, genotype, allel, fenotype, milieu, dominant, recessief, emergente eigenschappen, celdifferentiatie, celtype, genetische code, genexpressie, regulatorgenen, structuurgenen.

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
- Maken 9.1

Slide 29 - Tekstslide