wonen in nederland steden

Wat gaan we vandaag doen?
Herhaling tot nu toe
Maken opdrachten paragraaf 4.2
Pauze
Uitleg paragraaf 4.2
Maken opdrachten paragraaf 4.2
Examentraining hoofdstuk 4
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
Herhaling tot nu toe
Maken opdrachten paragraaf 4.2
Pauze
Uitleg paragraaf 4.2
Maken opdrachten paragraaf 4.2
Examentraining hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

wat is de juiste volgorde?
A
re-urbanisatie - suburbanisatie - urbanisatie
B
urbanisatie - suburbanisatie - re-urbanisatie
C
suburbanisatie - urbanisatie - re-urbanisatie
D
urbanisatie - re-urbanisatie - suburbanisatie

Slide 2 - Quizvraag

wat ligt meestal het verste weg van het centrum?
A
tuindorpen
B
vinexwijken
C
portiekflats
D
groeikernen

Slide 3 - Quizvraag

waar is relatief veel openbaar groen?
A
tuindorp
B
gallerijflats
C
bloemkoolwijk
D
vinexwijk

Slide 4 - Quizvraag

aan welke woonkenmerk kan je zien hoe groot de directe invloed van de overheid kan zijn?
A
bouwperiode
B
woontype
C
woningwaarde
D
eigendomsverhouding

Slide 5 - Quizvraag

Hoe kunnen nieuwkomers binnen buurten met gentrification het beste getypeerd worden?
A
hoogopgeleiden
B
gezinnen met kinderen
C
hoge inkomens
D
autochtonen

Slide 6 - Quizvraag

Vogelaarwijken zijn wijken met ...
A
herstructurering
B
een grootstedelijk karakter
C
gentrification
D
grote sociaal-economische problemen

Slide 7 - Quizvraag

wat hoort niet bij een compacte stad?
A
groeikernen
B
vinexwijken
C
stedelijke vernieuwing
D
hoge bevolkingsdichtheid

Slide 8 - Quizvraag

wat voor buurt is dit?
A
suburbane buurt
B
tuinwijk
C
vinexwijk
D
hoogbouwbuurt

Slide 9 - Quizvraag

wat voor type woonwijk is dit?
A
tuindorp
B
vinexwijk
C
bloemkoolwijk
D
arbeidersbuurt

Slide 10 - Quizvraag

welk begrip is hier het meest van toepassing?
A
renovatie
B
herstructurering
C
stadsvernieuwing
D
creatieve stad

Slide 11 - Quizvraag

hier is sprake van welk probleem?
A
toegankelijkheid
B
onderhoud
C
overzichtelijkheid
D
toezicht

Slide 12 - Quizvraag

Brabantstad is een
A
stad
B
agglomeratie
C
stadsgewest
D
stedelijke zone

Slide 13 - Quizvraag

Welke twee zinnen over de Randstad zijn juist?

A De Randstad is populair omdat daar het meeste
werk en cultuur is.
B De Randstad is steeds minder populair door
woningtekort en verkeersdrukte.
C Door de populariteit van de Randstad neemt de
bevolking in Noord Nederland af.
D Door de populariteit van de Randstad neemt de
bevolking in Oost Nederland toe.

A
A en C
B
A en B
C
C en D
D
B en D

Slide 14 - Quizvraag

Belangrijkste redenen om te herstructureren?
A
Betere woningen
B
Minder segregatie (Arm en rijk meer samen)
C
Aantrekkelijker om in de stad te wonen
D
Verbetering van voorzieningsniveau

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen gevolg van
herstructurering?
A
veel sanering
B
er komen mensen met hogere inkomens in die wijken
C
gentrification
D
de huizenprijzen gaan omhoog

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen stadsvernieuwing en herstructurering?
A
stadsvernieuwing is voor de bestaande bewoners
B
bij herstructurering komen andere soorten mensen en functies in de wijk erbij
C
herstructurering kan ook een nieuwe functie voor oude fabrieken zijn
D
alle andere antwoorden zijn juist

Slide 17 - Quizvraag

Wat is gentrificatie?
A
Het opwaarderen van een woonwijk waardoor rijkere mensen in de wijk komen wonen
B
het verslechteren van een wijk, waardoor er meer kansarmen komen wonen.
C
Het opwaarderen van een wijk buiten de steden.
D
Door suburbanisatie komen er meer rijke mensen wonen in de stad.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een nadeel van gentrificatie?
A
De leefbaarheid in een wijk gaat achteruit
B
Het aantal voorzieningen neemt toe in een wijk
C
De oorspronkelijke bewoners kunnen de huur niet meer betalen
D
Huizen worden opgeknapt door rijke bewoners

Slide 19 - Quizvraag

Wat is GEEN gevolg van gentrificatie?
A
De maatschappelijke segregatie neemt af
B
De ruimtelijke segregatie neemt toe
C
de huizenrpijzen stijgen
D
de oorspronkelijke bewoners moeten vaak verhuizen

Slide 20 - Quizvraag

Hoe kan je de leefbaarheid in een wijk verbeteren?
A
Zorgen voor meer segregatie
B
Renovatie van huizen
C
Mensen helpen aan werk en/of opleiding
D
Minder politie

Slide 21 - Quizvraag

In welke van de volgende wijken vindt het meest waarschijnlijk gentrificatie plaats?
A
Negentiende-eeuwse arbeiderswijken.
B
Vinex-wijken
C
Woonwijken met veel hoogbouw.
D
Woonwijken met veel eengezinshuizen.

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor soort
wijk zien we hier?
A
Jaren '70 wijk
B
Arbeiderswijk
C
Vooroorlogse wijk
D
Vinex wijk

Slide 23 - Quizvraag

Wat is sociale cohesie?
A
Verbondenheid tussen mensen in een buurt
B
Het gevoel van veiligheid in een buurt
C
Minimaal contact tussen buurtgenoten
D
Het gebrek aan vertrouwen in mensen in de buurt

Slide 24 - Quizvraag

Welke bewoners- en woningkenmerken uit het buurtprofiel passen bij de wijk op de foto?
A
relatief veel koopwoningen, goede staat van onderhoud, relatief hoge inkomens,
B
veel sociale huurwoningen, veel gezinnen met kinderen, hoog percentage eengezinswoningen
C
veel sociale huurwoningen, hoog percentage inwoners met een migratieachtergrond, slechte staat van onderhoud
D
relatief lage inkomens, veel gezinnen met kinderen, hoog percentage inwoners met een westerse migratieachtergrond

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het doel van (het idee van) de creatieve stad?
A
meer kunst is goed voor de mensen in de stad
B
een stad met minstens 1 kunstacademie
C
de creatieve stad is een economische motor
D
een stad die de wijken origineel verbetert

Slide 26 - Quizvraag

In welke wijk is de sociale cohesie het hoogst?
A
veel huurwoningen en veel diversiteit
B
veel koopwoningen en veel diversiteit
C
veel huurwoningen en weinig diversiteit
D
veel koopwoningen en weinig diversiteit

Slide 27 - Quizvraag

Een duale arbeidsmarkt bestaat uit ......... werknemers enerzijds en ........... werknemers anderzijds.
A
rijkere hoogopgeleide - armere laagopgeleide
B
hooggeschoolde - werkloze
C
relatief jonge - relatief oude
D
goed betaalde - werkloze

Slide 28 - Quizvraag