Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
aiToolsTab
Beta
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
les 3 en 4
les 3 en 4
les 3:
-oefenen werkwoordspelling
-uitleg verleden tijd
- leestekst
1 / 49
volgende
Slide 1:
Tekstslide
In deze les zitten
49 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
les 3 en 4
les 3:
-oefenen werkwoordspelling
-uitleg verleden tijd
- leestekst
Slide 1 - Tekstslide
1. Welke zin is juist?
A
Sjaan verhuisde gisteren.
B
Sjaan verhuisdde gisteren.
C
Sjaan verhuiste gisteren.
Slide 2 - Quizvraag
3. De bezorgde broodjes zijn afgeleverd.
A
fout
B
goed
Slide 3 - Quizvraag
Vul bij de volgende vragen de verleden tijd in.
Slide 4 - Tekstslide
4. kleven (vt)
Nog altijd […] de kauwgom aan mijn schoen.
Slide 5 - Open vraag
5. Faxen (vt)
De meeste bedrijven [...] niet meer met hun klanten.
Slide 6 - Open vraag
6. Waarom wandeldden jullie?
A
goed
B
fout
Slide 7 - Quizvraag
7. De buurman (barsten) in lachen uit toen hij mij zag.
A
barste
B
barstte
C
barsten
D
barstten
Slide 8 - Quizvraag
8. Sterk of zwak?
BIJTEN
A
sterk
B
zwak
Slide 9 - Quizvraag
9. Wij verhui....... (vt) vroeger met regelmaat.
Slide 10 - Open vraag
10. Welke spelling is correct?
A
Hij besteldde
B
hij bestelde
Slide 11 - Quizvraag
11. Welke spelling is correct?
A
Hij bevrijde
B
hij bevrijdde
Slide 12 - Quizvraag
12. Welke spelling is correct?
A
Zij misten de trein.
B
Zij mistten de trein.
Slide 13 - Quizvraag
13. Welke spelling is correct?
A
Zij pufden.
B
Zij puften.
Slide 14 - Quizvraag
14. Ik ....... (pakken)de pen.
A
pakten
B
paktte
C
pakte
D
pok
Slide 15 - Quizvraag
15. De paarden .... (draven) vrolijk door het weiland.
A
draavden
B
draafden
C
draavde
D
draafde
Slide 16 - Quizvraag
16. Moeder (dubben) .................over het juiste antwoord.
Slide 17 - Open vraag
17. Max..........zijn voorsprong
A
vergroten
B
vergrote
C
vergrootte
Slide 18 - Quizvraag
18. Het publiek ............. luid toen er
werd gescoord.
A
applaudisseerdde
B
applaudisseerde
Slide 19 - Quizvraag
teacher.gynzy.com
Slide 20 - Link
les 4
- herhaling spelling vt
- uitleg deze, die , dit , dat
- Dictee meervoud
Slide 21 - Tekstslide
nt2taalmenu.nl
Slide 22 - Link
teacher.gynzy.com
Slide 23 - Link
Wanneer gebruik je: deze, die, dit of dat?
Om te kiezen welk woord je gebruikt, moet je 2 dingen weten:
1️⃣ Is het een de-woord of een het-woord?
2️⃣ Is het dichtbij of ver weg?
Slide 24 - Tekstslide
Wanneer gebruik je: deze, die, dit of dat?
🔹 DE-woorden:
✅ Dichtbij: deze
🚫 Ver weg: die
📍 Voorbeeld:
Deze pen doet het niet. (dichtbij)
Wil je die pen even geven? (ver weg)
Slide 25 - Tekstslide
Wanneer gebruik je: deze, die, dit of dat?
🔸 HET-woorden:
✅ Dichtbij: dit
🚫 Ver weg: dat
📍 Voorbeeld:
Dit potlood schrijft niet goed. (dichtbij)
Wil je dat potlood even geven? (ver weg)
Slide 26 - Tekstslide
Wanneer gebruik je: deze, die, dit of dat?
Tip om te onthouden:
de → deze / die
het → dit / dat
Slide 27 - Tekstslide
Een aanwijzend voornaamwoord wijst naar:
A
Dingen
B
Mensen
Slide 28 - Quizvraag
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij
Slide 29 - Quizvraag
"Waarom" is een aanwijzend voornaamwoord
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quizvraag
Wat is GEEN aanwijzend voornaamwoord
A
Dat
B
Daar
C
Dit
D
Deze
Slide 31 - Quizvraag
Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
Zie je die jongen daar?
A
Zie
B
je
C
die
D
daar
Slide 32 - Quizvraag
Welk aanwijzend voornaamwoorden zijn goed?
A
die pen
B
deze pen
C
dit pen
D
dat pen
Slide 33 - Quizvraag
Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn goed?
A
die pen
B
deze pen
C
dit pen
D
dat pen
Slide 34 - Quizvraag
Welk aanwijzend voornaamwoord is goed?
A
dit potlood
B
deze potlood
C
die potlood
D
dat potlood
Slide 35 - Quizvraag
Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn goed?
A
dit potlood
B
deze potlood
C
die potlood
D
dat potlood
Slide 36 - Quizvraag
Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn goed?
A
dit potlood
B
deze potlood
C
die potlood
D
dat potlood
Slide 37 - Quizvraag
Welk aanwijzend voornaamwoord is goed?
A
Deze vaccinatie
B
Dit vaccinatie
Slide 38 - Quizvraag
Welk aanwijzend voornaamwoord is goed?
A
Deze virus
B
Dat virus
Slide 39 - Quizvraag
Aanwijzend voornaamwoord
We hebben ... auto gewassen.
A
die
B
dit
C
deze
D
dat
Slide 40 - Quizvraag
Aanwijzend voornaamwoord
Ik heb ... bericht niet gelezen.
A
die
B
dit
C
deze
D
dat
Slide 41 - Quizvraag
Waar staat een aanwijzend voornaamwoord?
A
Mijn boek
B
Welke jongen
C
Mag ik naar huis?
D
Die docent
Slide 42 - Quizvraag
Waar staat een aanwijzend voornaamwoord?
A
Dat grapje
B
Haar schoenen
C
Wat eten wij?
D
Hoe gaat het?
Slide 43 - Quizvraag
Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord.
.... onderbroek
A
Deze
B
Dit
Slide 44 - Quizvraag
Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
Van wie is die jas?
A
die
B
jas
C
van
D
is
Slide 45 - Quizvraag
Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
Deze broek is te groot.
A
broek
B
te
C
deze
D
groot
Slide 46 - Quizvraag
Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de volgende zin:
In deze klas zitten slimme leerlingen.
A
In
B
deze
C
klas
D
zitten
Slide 47 - Quizvraag
nt2taalmenu.nl
Slide 48 - Link
dictee
meervoud
Slide 49 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
23e les - 16 de nov - aanwijz. vnw
November 2021
- Les met
15 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
NT2 aanwijzende voornaamwoorden (les 16 basisgramm)
December 2023
- Les met
16 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Basisschool
Groep 2
Leerjaar 1
Aanwijzend voornaamwoord
October 2023
- Les met
16 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
NT2 A1 aanwijzende voornaamwoorden
March 2024
- Les met
36 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Basisschool
Groep 2
Leerjaar 1
Aanwijzend voornaamwoord OEFENINGEN
December 2023
- Les met
24 slides
NT2
MBO
Studiejaar 1
Aanwijzend voornaamwoord
March 2024
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
ISK
vmbo k
Leerjaar 1
Aanwijzend voornaamwoord
October 2023
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
NLA2P demostrativos
July 2021
- Les met
30 slides
NT2
MBO
Studiejaar 1