Herhaling alle stof tot aan unité 3

Aujourd'hui le 22 février
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui le 22 février

Slide 1 - Tekstslide

Le programme
Révision être/avoir
Passé composé
Partir/sortir
 Pouvoir
Mettre
Pronom possessif

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Ik heb
A
J'ai
B
Je suis
C
Tu as
D
Tu es

Slide 4 - Quizvraag

Zij zijn

Slide 5 - Open vraag

Hij heeft

Slide 6 - Open vraag

Passé composé

Slide 7 - Tekstslide

Wat weten jullie nog?
timer
1:30

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Ik ben aangekomen
A
Je suis arrivée
B
je suis arrivé
C
J'ai arrivée
D
J'ai arrivé

Slide 10 - Quizvraag

Zij is gevallen
A
Elle a tombée
B
Elle est tombé
C
Elle a tombé
D
Elle est tombée

Slide 11 - Quizvraag

Zij hebben gehuurd
A
Ils sont loués
B
Ils ont loué
C
Ils ont loués
D
Elle a loué

Slide 12 - Quizvraag

Wij hebben versierd
A
Nous avons décoré
B
Nous sommes décoré
C
Nous avons décorés
D
Nous sommes décorés

Slide 13 - Quizvraag

partir  & sortir - présent
Passé composé

Partir=vertrekken
Sortir = uitgaan


Il est parti
Il est sorti
Je
pars
sors
Tu
pars
sors
Il/elle/on 
part
sort
Nous
partons
sortons
Vous
partez
sortez
Ils/elles
partent
sortent 

Slide 14 - Tekstslide

Zij gaat uit
A
Elle sort
B
Il sort
C
Nous partons
D
Elle part

Slide 15 - Quizvraag

We vertrekken
A
On sort
B
On part
C
Elle part
D
Il sort

Slide 16 - Quizvraag

Zij is vertrokken
A
Il est partie
B
Elle est parti
C
Nous avons partis
D
Elle est partie

Slide 17 - Quizvraag

Pouvoir
Pouvoir = kunnen, mogen

présent en passé composé 


Slide 18 - Tekstslide

pouvoir =
A
willen
B
maken
C
doen
D
kunnen

Slide 19 - Quizvraag

tu ___ (pouvoir)
A
peux
B
peut
C
pouvez
D
peuvent

Slide 20 - Quizvraag

ils ___ (pouvoir)
A
peux
B
peut
C
pouvez
D
peuvent

Slide 21 - Quizvraag

u heeft gekund
A
il a pu
B
elle a pu
C
nous avons pu
D
Vous avez pu

Slide 22 - Quizvraag

zij kan (pouvoir)
A
elles pouvent
B
elles ont pu
C
elles pouvaient
D
elle peut

Slide 23 - Quizvraag

mettre

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord van mettre?
A
mis
B
mets
C
metté
D
mes

Slide 25 - Quizvraag

Mettre
A
Zetten
B
slapen

Slide 26 - Quizvraag

zij legden (mettre)
A
Ils mettent
B
ils ont mis
C
Ils mettaient
D
nous mettons

Slide 27 - Quizvraag

vervoeg
je (mettre)
A
met
B
mette
C
mets

Slide 28 - Quizvraag